Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
Kaf onder koren.
| |
[pagina 91]
| |
mee den nood gelenigd en de zaak voldongen acht.’ (pag. 104) ‘Het is met den nederlandschen werkman niet zóó erg gesteld als Mult. ons zou willen doen geloven. Wat hij er over zwetst en raaskalt, is geraaskal en gezwets. Met geschreeuw om brood en geluk komt men er niet.’ Wat Mult. dom genoeg is om te geloven. Vervloekte domheid! ‘Mult. heeft een hysterische verbeelding maar op een soort van wellust bedacht.’ (pag. 152) Zijn onreine verbeelding maakt hem b.v. onmogelijk te begrijpen hoe het te pas kan komen om met wellust voor iemand te sterven’. (Er is sprake van Amstels sterven voor Floris V). De kritiek van Mult. over het Bilderdijksche treurspel van dien naam, geeft een doorslaand bewijs van Mult.'s tekortkomingen, in taalkennis vooral. - Van Vl. toont dit aan in 24 pags. ‘Ja, Herman, 'k voel den neep nog knellen van den keten,
Die, met een overmoed, tot dusverre ongehoord,
Na 't hopeloost gevecht, in 't aanzien van dees poort,
Ons beide aan 's bisschops paard gekneveld binnen voerde.’
‘Wat valt er - vraagt v. Vl. (pag. 140) - tegen deze versregels aan te merken? Niets, hoe genaamd, naar 't den lezer wel met mij zal voorkomen. De overmoed, waarmede beide edelen, aan 's bisschops paard gekneveld, worden binnen gevoerd, wordt van ‘hem’, die 't bestond, op den ‘keten’, waarmee ze gekneveld waren, en waaraan ze gevoerd werden, overgebracht, en de voorstelling daardoor te dichterlijker. Douwes Dekker echter maakt daarvan: ‘twee personen worden, met een overmoed, tot dusverre ongehoord, na 't hopeloost gevecht, aan 's bisschops paard gekneveld, ergens binnengevoerd. Door wie? door wien? door een keten? 't Staat er.’ - ‘En dat moet kritiek heeten, en ons een staaltjen van taalkennis in allerlaagsten zin geven.’ Ik vind, dat dit staaltjen kan volstaan! Een paar pagina's te voren - pag. 138 - zegt v. Vl.: ‘Het spreekt van zelf dat men met den dichter slechts te maken heeft met betrekking tot die karakters (in Floris V) gelijk hij (Bilderdijk) ze opvatte; niet in hoever zij al dan niet met die van 't geschiedboek overeenkomen. Daarmede vervalt al aanstonds al wat Douwes Dekker hem op dit punt verwijt, en zijn beschuldiging, de ge- | |
[pagina 92]
| |
schiedenis, in 't afschilderen van Floris, ontrouw geweest te zijn.’ 't Spreekt van zelf, dat de opvatting van den Dichter eene zaak is, waarover hij zich niet behoeft te verantwoorden. Als Bilderdijk meende, dat een treurspeldichter de geschiedenis niet juist behoefde weer te geven; dat hij gerechtigd is tot valschheid in het teekenen van karakters en toestanden; als hij handelde naar die meening, dan is dit een zaak, die geen ander aangaat, allerminst een criticus gelijk Multatuli! Op pag. 162 maakt v. Vl. aanmerkingen op eene redeneering van Douwes Dekker. Multatuli laat (in Millioenenstudien) Hertog Adolf het verwijt tot hem richten, dat zijn overgrootvader wegens diefstal werd geradbraakt; en als Multatuli dan verwoed opstuift, tot hem zeggen: ‘Ga maar weer zitten; ik weet niets kwaads van den man en stelde maar zoo iets om u te dwingen tot blijk geven, dat gij, democraten, ter dege waarde hecht aan geslachts-eer. Gij, democraten, die de wettigheid der aanspraken van erfglorie ontkent, wordt razend als men u geerfde schande verwijt. Indien uwe democratie oprecht ware, zou 't u volkomen onverschillig zijn, hoe die overgroot-ouweheer aan zijn eind gekomen was.’ ‘Die redeneering gaat niet op - zegt v. Vl. - het geldt hier geen erfschande, maar de onverdiende, aangerande nagedachtenis van een eerlijk man, voor welke zijn achterkleinzoon moet opkomen.’ Indien Mult. geen achterkleinzoon ware geweest en die oude heer geen overgrootvader, had Mult., wetende dat Adolf loog, even hartstochtelijk moeten opvliegen. Héél natuurlijk. Dat opvliegen is af te keuren in den achterkleinzoon, gekwetst in zijn gevoel van geslachts-eer door verweten erfschande. Intusschen bepalen zich de drogredenen en onnauwkeurigheden in Mult.s' werken, waartegen v. Vl. heeft willen waarschuwen, in hoofdzaak tot de punten welke ik, met verwijzing naar de pagina's, op welke ze voorkomen, heb aangewezen. Het is mij verboden te spreken, over hetgeen v. Vl., even fijn als edelaardig, in zijn karakterschets aan publiek ten beste geeft over het intieme familie-leven van den heer Douwes Dekker. ‘Publiek’ zal v. Vl. er dankbaar voor zijn! Wie vroeger in den waan verkeerde, dat er onderscheid bestond | |
[pagina 93]
| |
tusschen de brieven van Multatuli aan Tine in de Minnebrieven, en brieven, geschreven door den heer Douwes Dekker aan zijn echtgenote, weet nu beter. De keurig gestijleerde ‘letterkundige karakterschets’ ‘Onkruid onder de Tarwe’, geeft eene uitnemende leidraad tot beoordeeling van het karakter des heeren van Vloten... voor wie het de moeite waard mocht achten dien criticus te maken tot object eener karakter-studie. Quintilianus. |
|