Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdKaf onder koren.‘Er moet gewaarschuwd worden’ - zegt dr. van Vloten in zijn letterkundige karakterschets, of wat het is - ‘tegen belachelijke overdrijving en ongerijmde voorstellingen, waaraan Douwes Dekker zich in zijn Ideën schuldig maakt; tegen de onaannemelijke en verdervelijke drogredenen, die hij al doordravende voor onomstootelijke waarheden uitvent.’ (Pag. 39.) ‘Zoo goed als ware geschiedszin, blijkt het ware wijsgeerige inzicht bij Multatuli te ontbreken, althans in doeltreffende toepassing te falen.’ ‘Multatuli dringt’, - volgens van Vloten - der derde, vierde en zooveel volgende eeuwen een maatstaf op, die eerst voor zooveel later dagen past. Averechts omtrent den stand van zaken der beschaafde menschheid in haar geheel, schrijvende, laat M. zich ondoordacht tegenover de kennelijke noodzakelijkheid van 't middeneeuwsch geschiedsbeloop uit.’ (Pag. 45). Ten be- | |
[pagina 84]
| |
wijze van een en ander citeert v. Vloten Idée 180: ‘Daar liggen die vervelende kerkvaderlijke eeuwen, die niet eens vatbaar zijn voor beschrijving. - v. Vl. cursifeert. - Daarop volgt die domme en woeste middeltijden met god en maagddienende ridders, die niet schrijven konden.’ - Jammer ook, dat er nog geen hoogere burger- en andere scholen waren waarop zij dat hadden kunnen leeren! v. Vl. - ‘met aflatende monniken, heerschzuchtige en heerschende priesters, met geschoren kudden volks, met scherende graafjes en prinsjes; met twist, voor liefde; met strijd, voor arbeid; met kerken, voor hospitalen; met gezag, voor overtuiging; met slavernij, voor vrijheid; met dweeperij in plaats van wat kennis der natuur; met slaap voor leven - en voor gezondheid, Lazarus en pest.’ - ‘Ziedaar alles nu!’ zegt v. Vl., ‘wat deze ideën en gedachten en denkbeelden kweeker over minstens een dozijn eeuwen van de geschiedenis der menschheid heeft meê te deelen.’ Wie veroordeelend wijst op de domheid, onkunde, woestheid en ellende, eener voortijd, geeft blijk van gebrek aan geschiedszin en wijsgeerig inzicht; dat aanwijzen van laag peil is onwijsgeerig, geschiedszinloos, en verraadt een opdringen van ongepasten maatstaf! Om zekere tijden, een tijdvak, een eeuw te beoordeelen, moet men de maatstaf ter beoordeeling zoeken, in die tijden, dàt tijdvak, die eeuw. De toen heerschende begrippen, geven gepast de maatstaf ter beoordeeling dier begrippen. ‘Het besluiten tot iets grootsch’, - zegt Multatuli in Idée 8 - ‘kan geschieden met kalme vastberadenheid of in geestdrift, het eerste staat natuurlijk hooger. Dat hoogere nu vindt men zelden, maar nu en dan toch bij een individu; bij vergaderingen nooit. Een grootsch besluit van een vergadering wordt altijd genomen in drift van geest, en met geschreeuw.’ ‘Halve waarheden!’ - commentarieert v. Vl. - ‘M. had het niet moeten laten bij zoo'n oppervlakkige vermelding; hij had bezieling moeten gebruiken in plaats van geestdrift; een woord dat hem tot zulk een onbillijke omschrijving leidt, en in tegenstelling van drift van geest, niet opgaat. M. had moeten spreken van “liefdevolle kennis”, de ware grond van “bezielde vastberadenheid.” | |
[pagina 85]
| |
“Geen opgewonden onberaden gehoorgeven dus aan opwellende aandrift” - vervolgt de recensent - en herhaalt voor de zooveelste maal de beschuldiging van “beginsellooze aandriftsleer door Mult. met zooveel zelfbehagen gepreekt.” “Ik heb geen principes. Wie 'n principe voor den dag moet halen, om goed van kwaad te onderscheiden, is een schelm”. En elders: “absentie van behoefte aan wet, is juist kenmerk van regel en orde”. Van Vl. ziet in deze stellingen van Mult. de bewering: “dat uit een opzettelijke verwerping aller principes, zoo in woord als daad, die absentie van behoefte aan wet zou blijken, die als een kenmerk van regel en orde zou mogen gelden” (pag. 46) Hoe juist v. Vl. Mult. begrijpt, blijkt o.a. uit zijn lezing van pag. 98 der Minnebrieven. Multatuli's moedwillig gebleken onkunde, verklaart zijn onbesuisd, kant noch wal rakend doordraven, b.v. over punten van wetenschap en studie, van geschiedenis en praktijk, waarbij alleen zijn onkunde aan den dag komt (pag. 79). Wat zegt Mult. nu op pag. 98 Minnebrieven? “Als ik veel boeken om mij heen zie, laat ik mij verlokken daarin het oog te slaan. Ik lees voort, word, vruchteloos tegenstrevend, overtuigd van onkunde, en weg is de verwaandheid die ik noodig heb om te schrijven.” Mult. beweert in ernst, dat “om te schrijven noodig is” zekere verwaandheid, voortspruitende uit den waan dat men weet, bevoegd is tot optreden, tot voorgaan. Wordt men geschokt in dien waan, die moedgevende zekerheid van 't oogenblik; wordt het besef geboren van niet-weten, dan gaat het gevoel van meesterschap te loor, waaruit men den moed, de verwaandheid put welke den schrijver en spreker kenmerkt. - Hoe ongerijmd, hoe psychologisch onwaar!’ ‘Een anderen aandrang tot schrijven en spreken kent hij niet, evenmin trouwens als tot wakkere daden’, zegt v. Vl. (pag. 76). De hoogmoed, den moed om hoog te staan, waarop Mult. zich beroemt, is, volgens den karakterschetser, ‘de synonym van verwaandheid. - ‘Evenmin als een met wakkeren moed de bres bestormend krijgsman, tot zijn kloek bedrijf door hoogmoed wordt gedreven; evenzeer als hem, daar, (zit hem 't hart op de rechte plaats) gansch andere beginselen toe brengen, - is het ook bij dat | |
[pagina 86]
| |
schrijven en spreken het geval, waar het niet om een of ander min oorbare bij reden geschiedt’. ‘Juist, min oorbare bijreden òf verwaandheid; ijdeltuiterij en pronkzieke eigenmin’. ‘Het onder den naam van aantrekking door Mult. aangepreekt en zoo dringend aanbevolen pad, loopt rechtstreeks uit op straffeloozen kindermoord’ (pag. 94). Van Vl. heeft goed gezien en juist de beteekenis gevat van Idéen 199 en 200. Mult. zegt: ‘Een moeder, die haar kind vermoordt is krankzinnig; krankzinnig uit vrees voor de wereld, voor het spook der braafheid’. Eene vrouw die door Mult.'s dwaalleer van den rechten weg gebracht, het zóó dringend aanbevolen pad, desbewust, bewandelt, heeft daardoor natuurlijk niet gebroken met wereldvrees. Het spook der braafheid zal haar blijven beangsten; vrees voor de wereld haar blijven voeren tot kindermoord. Dat de kindermoord dan straffeloos zal geschieden, volgt uit het algemeen heerschen van Multatuli's begrippen, wat tevens die vrees voor de wereld verklaart. Of zou kindermoord dan maatregel zijn geworden van Economie en Staatkunde? (Slot volgt.) |
|