Volledige werken. Deel 18. Brieven en dokumenten uit de jaren 1875-1877
(1987)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||
Het najaar van 1875 | |||||||||
[pagina 21]
| |||||||||
Tot ver in november ondervindt Multatuli de weerslag van zijn, vooral door de triomf van Vorstenschool, gestegen roem. Zijn vijanden bestoken hem met des te meer felheid en zelfs wanneer een medestander als Van der Voo begin september in De Tolk van den Vooruitgang Van Vloten krachtig op zijn nummer zet, roept dat weer een even giftige als onhandig geformuleerde reaktie op van J.W.T. Cohen Stuart, die blijkbaar zijn vader (A.B. Cohen Stuart) nog steeds niet afdoende gewroken acht voor Multatuli's noot bij Idee 655 (V.W. IV, blz. 684). Zowel voor uitingen van sympathie als van vijandschap blijft Dekker uitzonderlijk gevoelig. Daarbij vergeleken is zijn reaktie op de verminkte duitse Havelaar-versie van Th. Stromer die - bekort en vol gruwelijke misverstanden - half oktober op de markt komt, bepaald gematigd te noemen, hoe vaak Multatuli ook terugkomt op de meest zotte vergissingen. Zijn gedeprimeerde stemming weerhoudt hem overigens alleen van schrijven voor de drukpers; goede vrienden als Haspels of Roorda, Tiele of Van Hall ontvangen levendige brieven vol materiaal dat in beter tijden tientallen Ideën zou hebben opgeleverd. Toch bevat ook de vierde druk van de Havelaar, die na eindeloos getob tenslotte wordt aangekondigd op 19 oktober, een schat aan nieuwe denkbeelden in de vorm van de 179 ‘Aanteekeningen en Ophelderingen’. Hieruit en uit incidentele opmerkingen in de brieven blijkt dat Multatuli's politieke standpunten stelliger en radikaler zijn geworden: Nederland staat op het punt als provincie bij Duitsland te worden ingelijfd en onze dagen van overheersing als koloniale mogendheid in de oostindische archipel zijn geteld. In 1876 zullen sommige brieven op deze punten nog explicieter zijn. Eind oktober is Vosmaer een aantal dagen in Wiesbaden op be- | |||||||||
[pagina 22]
| |||||||||
zoek en dat beurt zijn vriend op. In de huiselijke sfeer betoont Dekker zich trouwens ook gauw dankbaar en verguld met kleine attenties, zoals een zending bloembollen van Waltman, en herhaaldelijk schrijft hij enthousiast over de visjes en de kanaries die Mimi en hij houden (‘Men kan zich wennen om geluk te zoeken in 't kleine’ - brief aan Waltman van 9 november). Over Mina Krüseman maakt hij zich ook minder kwaad dan voorheen, omdat hij haar (voorlopig) als een verslagen vijand ziet. Haar succes is al te gering geweest en haar ideeën over ‘Kunst en Kritiek’ acht hij zonder meer bespottelijk; zij heeft zich nu eenmaal in haar hoofd gezet dat ‘alle roem in de Kunstwereld veil is voor zoenen’! Tekenend is Multatuli's houding in de opnieuw opduikende portrettenkwestie. Begin november vraagt Funke hem toestemming om het Allebé-portret weer te laten graveren voor het weekblad Eigen Haard. Maar Multatuli is teleurgesteld in de vroegere publieksbelangstelling voor zijn portretten én vreest dat redacteur De Veer van Eigen Haard zijn kans zal waarnemen voor een vernietigend bijschrift. Havelaar - stelt Dekker - was in de Lebak-tijd trouwens 36 en dus vindt eigenlijk alleen het jeugdiger portret van Mitkiewicz (Brussel 1864) in zijn ogen genade. IJdelheid, wantrouwen, teleurstelling en vasthoudendheid aan de Havelaarzaak zijn de elkaar versterkende motieven die hem tenslotte Funke's verzoek doen afwijzen. Daarentegen blijft de Vorstenschool-periode een bron van aangename herinneringen; vooral de in Rotterdam van het toneelgezelschap ondervonden eerbiedige hoogachting - die nog steeds financiële vruchten afwerpt - heeft nog niets van zijn glans verloren en die straalt zelfs af op zijn rotterdamse hospita, Marie Engelman, blijkens een allerhartelijkste brief van 30 november. Des te pijnlijker is het Multatuli dat hij het blijspel niet kan leveren waarop de groep ‘recht heeft’ en dat haar in haar voortbestaan zou kunnen steunen. Er is zelfs even sprake van een nieuwe reis naar Rotterdam omdat Legras c.s. nu ook De bruid daarboven op het repertoire hebben genomen. Maar het werk moet voorgaan en ook dat lijkt tegen eind november beter te lukken. Het programma omvat:
| |||||||||
[pagina 23]
| |||||||||
Natuurlijk kan niet dit hele programma worden afgewerkt. Funke wijst hem er trouwens - taktvol als altijd - op dat Multatuli's manier van werken voor alle betrokkenen - ook financieel - onvoordelig is: de nieuwe ideeën die in de noten van de oude bundels terecht komen, zouden heel goed nieuwe nummers voor de zevende bundel kunnen opleveren. In december noteert Multatuli zelf zijn geestelijke opleving; meteen konstateert hij dat ook zijn oogklachten verminderen; voor de psychische komponent in zijn verschillende kwalen was de schrijver bepaald niet blind. Interessant is in deze periode Multatuli's ambivalente houding ten opzichte van Mimi's literaire aspiraties. Hij wil haar talenten niet fnuiken, maar is toch bang dat haar werk als het zwak zou blijken, tegen hem gebruikt kan worden. Hoe emancipatoir hij ook denkt, uit zijn brieven aan Funke en Van Hall (van 27 december en 26 januari '76) spreekt toch ook de half verholen overtuiging dat Mimi haar tijd beter zou kunnen gebruiken, bv. als ze zich uitsluitend zou inzetten voor het scheppen van de omstandigheden waarin zijn werk kan gedijen. Uit Mimi's brieven blijkt trouwens dat ze er zelf net zo over denkt; als zij schrijft moet het in het geheim gebeuren om Dek niet te storen. Het jaar wordt besloten met een voor Multatuli's relaties kenmerkende ruzie. Schaakmeester en taalkundige Van der Linde heeft zich kleinerend uitgelaten over Multatuli's kennis van het maleis... Evenals eerdere en toekomstige Multatuli-adepten (Buys, Cohen Stuart, Westra) voelt deze explosieve persoonlijkheid zich veronachtzaamd als Multatuli niet snel en substantieel genoeg ingaat op zijn geschriften. Ook hier neemt die teleurstelling de vorm aan van een onverhoedse aanval. Multatuli beklaagt zich daarover in een uitvoerige brief aan Van Hall (27 december) die verder een interessant èn amusant credo over de toneelkunst bevat, dat de geadresseerde (na gevraagde toestemming) in zijn | |||||||||
[pagina 24]
| |||||||||
tijdschrift zal publiceren. Multatuli's naam op de omslag betekent nu eenmaal voortaan een trekpleister voor ieder periodiek. In de komende periode zal dat Multatuli nog bij herhaling opbreken. HvdB |
|