Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874
(1984)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[5 december 1873
| |
[pagina 325]
| |
vallen en dan was mijn hoogmoed naar de maan, en volgde van zelf op een geheele liefde of geluk of dood. Maak u nu niet ongerust over mijn admiratie van uw kolossaal talent, gij staat als mensch zoo hoog voor mij, dat het mij verdrietig zou maken u van uw hoogte te zien afdalen, om u te voegen bij de ordinaire amoureux, die mij overal en altijd omringen, en die ik uitlach of mishandel, al naar gelang ik ze minacht of... hoogacht, en ze niet liefhebben kan of wil, omdat ik niets in de toekomst zie dan wispelturigheid aan hunnen kant en aan den mijne dood. Liefde voor een man is passie, heerschzucht, studie of spel; zulke liefdes begrijp ik niet, tant mieux, dan loop ik ook geen gevaar er door ingepakt te worden. Zijt gij nu gerust gesteld? Ik verlang geen liefde van u, en ik wil u niet liefhebben. - Ik neem dus uw artistiek kameraadschap aan en hoop... dat onze verhouding zóó blijven zal. Wat B.P. betreft, ja, dáár hebt gij met een arme te doen! Ze was mij zelfs al te arm en verveelde me gruwelijk met haar inhalig zoeken naar sympathie, en azen op affectie! Mijn hemel! ik ben tusschenbeide zoo trotsch op een vijand en zoo gelukkig met een antipathie! - Enfin, 't schaap kan niet helpen dat ze moreel even stumperig is als physiek, zij lijdt er zelve het meest onder en gevoelt niet hoe diep ze dikwijls de menschen krenkt, die 't meest belang in haar stellen en 't hardst werken om haar op te houden. (....) Ik schrijf haar zelden, en als ik 't doe, is elk woord gecalculeerd, nooit abandon met haar! En dát na zeven maanden bij elkaar te zijn geweest! Ik sta er zelve dom voor tusschenbeide, ik, die geheimen heb voor niemand en zelfs mijn ellendigste vijanden allesGa naar voetnoot* vergeef, je lui en veux dat ze in mijn leven gedeeld heeft, ik zou haast zeggen: ‘ik wou dat ik haar die zeven maanden weer kon afnemen, want ik gun ze haar niet!’ Ik heb mij zelve menigmaal verweten dat ik niet genoeg van haar hield, maar hoe ik ook mijn best gedaan heb om iets vriendschappelijks voor haar te gevoelen, mijn pogingen hebben altijd schipbreuk geleden op mijn halsstarrige natuur, die niet toegeven wilde. Op dien voet waren wij en op dien voet zijn we nu nog; klagen aan de ééne zijde en medelijden aan de andere, vragen om steun, en helpen zonder te kunnen verbeteren, smeeken om sympathie, en la- | |
[pagina 326]
| |
chen om vriendschap! - Hé! 't is tusschenbeide zoo benauwd niets te kunnen geven dan medelijden! Ik begrijp u volkomen, als gij klaagt over armoede van ziel, al noem ik dat ook rijkdom, wij meenen toch hetzelfde, geloof ik. Als ik armer geweest was had ik haar stellig iets gegeven, nu wilde ik niets missen van mijn trésor. Zou 't geen gierigheid wezen, die armoede? Dat gij gierig zijt is goed, wees maar zoo zuinig mogelijk; gij hebt er meer aan uw werk te verrijken, dan eenige verspreide individuën te onderhouden, die u toch niet begrijpen misschien. Op mij ook moogt gij gierig zijn, ne vous gênez pas, een kameraad begrijpt, en is nooit lastig exigent; ik weet dat gij het druk hebt, ik weet zelfs met wat en met wie, besteel dus niemand voor mij, en kijk vooral niet weer in mijn boekjes als gij geen tijd hebt... dát hebt gij gedaan! - Mijn Huwelijk in Indië is ook in aantocht; zoudt gij het kruisbandje er niet omlaten?... dan is de tentatie minder groot! - O ja, gij vraagt of ik ooit timide ben geweest? wel neen, nooit. Toen ik twee jaar oud was had ik den bijnaam van Koningin Elizabeth en later zeiden mijn meesters van mij: ‘Brutaal als een koetspaard!’ en als zij onrechtvaardig waren, waren ze bang voor mij. Ik heb mij nooit kunnen verklaren waarom iemand timide is, ik heb me altijd mensch gevoeld tegenover andere dito menschen, en ik heb die dito's als mijn's gelijken beschouwd, totdat ik tot de treurige ontdekking kwam dat de meesten niet eens mijn's gelijken, maar mijn minderen waren, toen maakte ook ik bankroet, en 't was een volslagen timiditeit's bankroet! Helder, 2 December. Haarlem, 3 Dec. ‘30. Bij 't beschouwen van een kunstwerk, enz.’ Ik heb dat idee opgezocht; denk niet dat mijn mémorie zóó goed is dat ik uwe Ideën van buiten ken! Och hemel neen, ik onthoud alleen maar wat ik beleef, en ik zou bijna zeggen, reeds dát is te veel! Dat ik 30 begrepen heb spreekt van zelf... Och, die vervelende visites! Nauwelijks zit ik of ik moet weer op, en dat voor allerlei lui die me gestolen kunnen worden! Ik kan mij begrijpen hoe nijdig gij waart, toen ik u uit uw werk kwam halen! Ik lach er nog om! 4 December. Adieu, ik moet weg, ik lees van avond in Wormerveer en morgen keer ik weer naar Zwolle terug. Verontrust u niet over het verdwa- | |
[pagina 327]
| |
len van uw brieven, al wat Papa voor mij ontvangt komt terecht, en Jufv Laps logeert bij hem; omdat hij wel weet dat ik niet veel tijd tot lezen heb, stuurt hij mij maar geen drukwerken meer. Hartelijk dank intusschen voor de toezending dier dame, als ze heel lief is mag ze mogelijk mee naar Rome, waar ik (als er ten minste niets leelijks gebeurt in de familie) tegen den carnaval hoop heen te vliegen. Dát land van mijn droomen moet ik nog zien vóór mijn dood!
Station Amsterdam, 5 December. Toen ik dit épistel begon, dacht ik ook niet dat 't zoo'n St. Nicolaas-surprise zou worden! Begonnen den 1sten Gij hebt nu dus reeds vijf dagen gehad van de acht! Nog half zoo'n dito en gij moet uw studies volbracht hebben, à distance deze keer, daar een feu follet wel te zien is, maar niet te vangen! Adieu, mag ik u en confidence zeggen: ‘Wees voorzichtig met B.P. want ze is verbazend exigent.’ - Vergeef dit potloodschrift; ontvang mijn beste groeten en geloof mij met de meeste hoogachting. Mina Krüseman. |
|