Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874
(1984)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[5 september 1873
| |
[pagina 161]
| |
Weimar, 4 Sept. 1873. (....) Hoe vindt gij B.P.'s schrijflust, na u beloofd te hebben dat zij ons beider eer zou ophouden, en u ook voor mij zou schrijven, als ik niet vlug genoeg zou zijn? Och, arm! ik wist wel dat wij geen tijd zouden hebben en blij zouden zijn als wij nu en dan eens een oogenblik zouden kunnen vinden om uit te rusten en niets te doen! (....) 5 Sept. Ik heb kennis met Multatuli gemaakt!!!!!! Betsy beweert dat zij mij zijn conquête ontfutseld heeft! Gelooft het vrij, als gij kunt! Le fin mot is, dat zij geheel door hem ingepakt is, veel meer dan ik, natuurlijk, daar hij voor mij reeds heel wat wezen moest, om zich staande te houden op den piédestal waarop ik hem geplaatst had; toch is hij er nog niet afgetuimeld! Maar wacht, commençons par le commencement. Verscheidene proefbladen van mijn Moderne Judith had ik reeds gecorrigeerd naar Dordrecht terug gezonden, en het was dus niet meer noodig Multatuli in Wiesbaden te ontloopen, om het recht te hebben, in mijn bundeltje te zeggen dat er hoegenaamd niets persoonlijks schuilde in mijne groote bewondering van den man, dien ik volstrekt niet kende. Daarom ging ik hem opzoeken. B.P. noemde dat inconséquent, en beweerde dat ik zoo iets niet doen mocht, na eerst gezegd te hebben: ‘ik wil hem niet kennen;’ alsof het 't zelfde is of men iets schrijven gaat dan wel of men het geschreven heeft. Enfin, daarover konden wij het niet eens worden. Toen wilde zij mede. Dat wilde ik niet hebben, daar ik voor geen geld van de wereld alsGa naar voetnoot* firma bij hem aan wilde landen, en eindelijk werden de débatten besloten met een speech van B.P. die hierop neer kwam: ‘Nu, pas maar op met dien afzetter en neem maar geen geld mee, want dan kom je toch weer zonder thuis, die meisjesverleider is niets te vertrouwen.’ - Ik, die noch afzetters, noch verleiders vrees, lachte braaf om de hoogwijze lessen, en stapte heel gerust naar hem toe, verlangend eindelijk eens een groot man te ontmoeten. | |
[pagina 162]
| |
‘Schiller Platz No. 4.’ Ik had 't adres aan het postkantoor gevraagd en kwam zonder zoeken terecht, bij een groot huis, waar een dame binnen ging, met een hazewindje aan een touwtje. Ik volgde haar, en vroeg in 't engelsch of Mr. Douwes Dekker daar woonde, of hij te huis was en of ik hem een oogenblik spreken kon. De dame antwoordde toestemmend op alle vragen en vloog verscheidene malen den gang door, de eene kamer in, de andere weer uit, eer zij een deur voor mij opende en mij ergens binnen liet waar Mr. D.D. bij mij zou komen. 't Was een vrij ruime slaapkamer op zijn duitsch gemeubeld, zonder kleed op den vloer, maar met een gemakkelijken leunstoel en een grooten canapé, zonder eenig objet d'art, en er meer onbewoond dan arm uitziende, daar er geen enkele kapstok was en er geen enkel kleedingstuk rondslingerde. Hoe lang ik daar gewacht heb, weet ik niet, maar 't was heel lang! Eindelijk verscheen er een lange, magere, bleeke man, met vreeselijk zwakke oogen, die mij heel zenuwachtig kortaf in 't engelsch vroeg wat ik van hem verlangde. ‘Multatuli?’ vroeg ik op mijne beurt, en zonder een woord meer te zeggen overhandigde ik hem zijn eigen brief, dien hij mij van den winter geschreven had. Nog nooit heb ik iemand zoo subit zien veranderen als hem, toen hij daar zijn eigen schrift herkende en aan het adres zag wie hij voor had! Hij was zoo in de war dat de eene excuse de andere verdrong en de arme brief door het handjes geven zoo verfrommeld werd, dat ik dien midden in een zijner mooiste phrases terug vroeg, uit angst dat hij anders in zijn zak terecht zou komen en ik hem kwijt zou zijn. Ik maakte mijn visite heel kort, omdat hij dadelijk begonnen was met te zeggen dat hij stukken af te maken had die weg moesten, en daarna bij ons zou komen thee drinken. Ik was echter nauwelijks thuis, toen ik een briefje van hem ontving om ons te inviteeren om met hem naar de muziek in het Kurhaus te gaan. Op die wijze maakte B.P. kennis met den afzetter, die ons al heel spoedig vertelde dat hij eindelijk in Funke een eerlijken uitgever gevonden had, die hem geregeld betaalde wat hem toekwam, en dat het hem tegenwoordig dus heel goed ging. ‘O, ik heb 't nu zeer ruim, zoo ruim als ik 't maar verlangen kan’; - en een oogenblik later, toen B.P. zat te klagen over Arbeid Adelt enz. en hem vertelde dat de ‘nederlandsche vrouwen’ haar ‘geheel haar financieel bestaan’ ontnomen hadden, waren zijne eerste | |
[pagina 163]
| |
woorden: ‘Heeft u geld noodig? Kan ik u ook helpen? O, zeg 't gerust enz. enz. enz.’ en dát zoo'n afzetter! De goede B.P. raakte geheel de kluts kwijt en heeft verder den ganschen avond, op haar manier, gecoquetteerd met den meisjesverleider, dien zij plotseling allercharmantst vond en nu met een ‘Roeping’ vereeren wil, om de conquête compleet te maken! Arme Multatuli, voor wien zulke netten gespannen worden! Geen wonder dat men hem verleider noemt, als hij succombeert voor zulke verleidingen! (....) Vergeef mijn onzamenhangend gekriebel s.v.p. want ik zit hier te schrijven tusschen zes personen die duitsch rammelen, dat hooren en ziet er van vergaan zouden! Mina. |
|