Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874
(1984)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdBoekbeschouwing.Ideën van Multatuli. Vijfde Bundel, 4 stukken. Amsterdam, G.L. Funke (Prijs f4). Daar is een belangrijke reactie gekomen in de belangstelling, die Multatuli's geschriften bij het Nederlandsch publiek ondervinden. | |
[pagina 110]
| |
Wanneer Multatuli klaagt, dat de openbare pers in Nederland hem doodzwijgt, omdat zij hem vreest, dan heeft hij slechts ten deele, wellicht slechts voor een zeer klein deel gelijk. De waarheid is, dat de publieke pers hier, zooals meestal, vrijwel de publieke opinie vertegenwoordigt. Want ik vrees, dat Multatuli's Ideën, meer nog dan zij verdienen, ons publiek zeer koel laten. Niet zelden treft men mannen aan, lang niet blind voor de teekenen der tijden en gewoon notitie te nemen van al wat invloed kan hebben op den maatschappelijken of staatkundigen toestand, die toch slechts ter loops, zooal in 't geheel, kennis nemen van Multatuli's Ideën. Die omkeer in de algemeene waardeering ligt deels aan den schrijver deels ook aan de omstandigheden, die zijn eerste optreden vergezelden. Niemand zal ontkennen, dat Multatuli's proefstuk een meesterstuk was. Max Havelaar heeft zijn schrijver voor goed een eervolle plaats in onze letterkunde verworven, de verschijning van dien roman was tevens een historisch feit als die der Provinciales van Pascal of der Brieven van Junius. Evenzeer echter moet erkend worden, dat de grond van waarheid, die tot de conscientie van des schrijvers landgenooten sprak, de overdrijving deed voorbijzien, aan welke de schrijver zich schuldig maakte door het Nederlandsche bestuur aansprakelijk te stellen voor misbruiken, wier energieke beteugeling grooter macht zou vereischen dan beschikbaar was, terwijl evenzeer de tegelijk krachtige en toch zoo sierlijke stijl, het buitengewone letterkundige talent van den schrijver de gebreken over het hoofd deed zien, waarvan uit een letterkundig oogpunt deze roman niet vrij te pleiten was. Trouwens het werk was niet geschreven met het oog op letterkundig maar op politiek succes. Hetzelfde karakter droegen zijne volgende geschriften, en zoolang de koloniale kwestie aan de orde was, bleef Multatuli, de opvolger van v. Hoevell als woordvoerder der Indische reformatoren, de held van den dag. Maar de koloniale kwestie is op den achtergrond geraakt, en de gemoederen worden nu door gansch andere belangen in beweging gebracht. Men heeft ingezien, dat in ons land, in onze maatschappij zelf nog zooveel te hervormen is, en na een enkele schrede voorwaarts te zijn gegaan op den goeden weg in Indië, liet men daar de zaken op nieuw hun loop en dacht slechts aan hervorming van ons defensiewezen, onze rechtspleging, ons belastingstelsel. Multatuli is in | |
[pagina 111]
| |
zooverre met zijn volk meegegaan, dat ook hij, zonder zijn rol als hervormer te laten varen, zijne aanvallen van het Indisch bestuur overbracht op onze sociale toestanden. Maar het publiek was zoo gewoon hem speciaal als Indisch hervormer te beschouwen, dat het hem niet erkende als profeet op Nederlandsch sociaal terrein. Ook is 't nog zoo onaangenaam niet te hooren, dat de regeering, de gouverneur-generaal, de minister of des noods de heele tweede kamer niet deugt, maar zelf de klappen te krijgen, te hooren en te gelooven: gij mijn lezers, die de Nederlandsche maatschappij vormt of helpt vormen, gij zijt - kortweg ellendelingen; - zie, daartoe behoort een zeer groote mate van welwillendheid, zoowel van het publiek jegens den schrijver als van den schrijver jegens het publiek. En Multatuli was begonnen met een bravade, - een van die frazes, die zijn beste bladzijden vaak ontsieren -: ‘Publiek, ik veracht u met innigheid.’ Toen Multatuli dat de eerste maal zeide, klapte het publiek in de handen, dat was iets vreemds, er lag iets stouts in, het kon zelfs zoo men wilde voor een daad van moed gelden: in een woord het verwekte een mengeling van verbazing en ontzag. Maar men raakt aan alles gewoon, ook aan de verachting van Multatuli en toen hij die verachting in verschillenden vorm meermalen uitgesproken of getoond had, begon een deel van het publiek te fluiten; en een deel ergerde zich en riep: loop naar de maan, wat hebt gij u dan met ons te bemoeien! en slechts een klein gedeelte schudde bedenkelijk het hoofd en betreurde de aberratie van een grooten geest. Maar niet alleen aan zijn gebrek aan tact tegenover het publiek is de betrekkelijk geringe invloed te wijten, dien zijne geschriften buiten den kring zijner geestverwanten uitoefenen. Ook de vorm is niet gelukkig. De titel Ideën belooft iets anders dan het werk geeft, en aanvankelijk schijnt ook de schrijver er iets anders mede bedoeld te hebben dan het ten slotte geworden is; losse gedachten van verschillenden aard, korte bespiegelingen over zedelijke en maatschappelijke onderwerpen, een werk in den trant van Pascal's Pensées. Voor zulk een werk eigende zich Multatuli's geest met zijn geniale invallen, zijn schitterend vernuft bij uitstek. Ook de uitgave in afleveringen was bij die opvatting niet onraadzaam. Hoezeer men ook een enkel idee mogen bewonderen, men leest geen half dozijn ideën achtereen, wanneer het werkelijk ideën zijn. Zulk een bundel, bestemd om van tijd tot tijd opengeslagen te worden, ten einde in een half uur lezens | |
[pagina 112]
| |
stof te geven voor een dag nadenkens, moest dus geleidelijk verschijnen ten einde niet af te schrikken door den omvang, en zooveel mogelijk verscheidenheid opleveren ten einde geen vrees in te boezemen voor eentonigheid. Het laatste was trouwens even noodig voor den schrijver als voor het publiek. Genialiteit vermoeit den lezer even snel als zij den schrijver uitput, en nagenoeg alle werkelijk geniale dichters hebben dan ook òf betrekkelijk weinig geschreven òf hun poëtischen arbeid afgewisseld met degelijke wetenschappelijke studie. De laatste bundels der Ideën nu droegen de sporen zoowel van uitputting als van de behoefte aan afwisseling, waaraan de schrijver nog te rechter tijd heeft voldaan. En daarmede kom ik tot den vijfden bundel, dien ik mij eigenlijk had voorgenomen hier te bespreken. Deze bundel bevat de voortzetting der geschiedenis van Wouter Pieterse. Deze veelbelovende knaap met zijn pedanten broer Stoffel, met de oude juffrouw Laps en meester Pennewip, daarnaast de lieve Femke is een reminiscens uit de goede dagen der Ideën en zal zeker velen mijner lezers, die sinds een paar jaar Multatuli uit het oog verloren hebben, nog helder genoeg voor den geest staan om hunne belangstelling in zijn verder lot levendig te houden. Zij zullen het zich niet beklagen, zoo die belangstelling hen noopt zich dezen bundel aan te schaffen. Wouter Pieterse is even diep gedacht, even krachtig opgevat en even meesterlijk uitgewerkt als Max Havelaar. Had Multatuli's eersteling meer gloed en leven, in het werk van later jaren geven de scherpe omtrekken, de logische ontwikkeling der karakters het bewijs, dat de jaren niet nutteloos voor den schrijver zijn voorbijgegaan, zij wijzen op een rijke ervaring, op nauwgezette letterkundige studie, op een rijper geest. Toch zal het vrees ik lang duren, voor Wouter Pieterse de populariteit verkregen heeft van Max Havelaar, en hier ligt de oorzaak voornamelijk in een gebrek, waarop ik reeds wees, in den vorm. Een roman in afleveringen heeft hier te lande weinig kans van slagen; en van een tijdschrift koopt het publiek niet licht geheele deelen. Hier echter hebben wij een roman in den vorm van een tijdschrift, - en tot overmaat van ramp een roman, zoo kunstig uitgewerkt, zoo vol uitweidingen, wier rechte beteekenis slechts uit den samenhang van het geheel blijkt, dat iedere aflevering op zichzelf bijkans onleesbaar is. Zoo wordt het 2e stuk bijkans geheel ingenomen door een analyse van Bilderdijk's Floris de Vijfde en een daarop gegrond betoog, dat Bilderdijk een ‘knoeier van de ergste | |
[pagina 113]
| |
soort’ was, en dat ‘Mr. Publiek’ ‘alleronzedelijkste zedelijkheidsbegrippen’ heeft. Is Multatuli werkelijk zoo naief het onlogische dezer conclusie zelf niet in te zien? Ik weet niet, of ooit een verstandig man den Floris V bijzonder bewonderd heeft, en zeker heeft dit treurspel nooit als Bilderdijk's meesterstuk gegoldenGa naar voetnoot*. Dat Bilderdijk wel eens prullen geschreven heeft, zal zeker niemand tegenspreken, maar dat kan van nagenoeg ieder eenigszins vruchtbaar dichter gezegd worden. Dat hij als dichter evenzeer door zijn tijdgenooten overschat is, als zijn onzedelijkheid en karakterloosheid terecht in den jongsten tijd zijn aan de kaak gesteld, ik zou geneigd zijn dit toe te stemmen, maar zoo Multatuli wil betoogen, dat Bilderdijk een prulpoëet, een ‘knoeier van de ergste soort’ is, dan moet hij dit bewijzen uit die werken, welke tot nog toe als meesterstukken, als Bilderdijk's beste werken beschouwd zijn. Zoo ik eenigszins uitvoerig was bij het laken van eene overdrijving, die werkelijk het meest hinderlijke gebrek in Multatuli's Ideën mag genoemd worden, dan wil ik daarmee geenszins te kennen geven, dat de uitweiding over den Floris V op zich zelf een fout is in dezen roman. Zij maakt dien alleen hierom minder leesbaar, omdat zij een geheel stuk nagenoeg vult, omdat de samenhang van die uitweiding met het geheel daardoor niet duidelijk is en voor den meer oppervlakkigen lezer de draad van het verhaal op min aangename wijze wordt afgebroken. Verschijnt eenmaal een op zichzelf staande uitgave van den roman Wouter Pieterse, dan zal ieder met die uitweidingen vrede hebben. Twijfelt men nog, men denke slechts aan de romans van Jean Paul, met wien Multatuli ook in zijn oorspronkelijken humor groote overeenkomst bezit. Velen zal het te zwaar vallen een roman van Jean Paul achtereen te lezen, maar hij, die hiertoe den vereischten ernst bezit, zal zeker die lektuur noch vervelend noch onnut achten. Zoo zal het ook gaan met Multatuli's Ideën, waarvan ik den vijfden bundel ten zeerste aan mijn lezers aanbeveel. Mocht de schrijver begrijpen, dat hij om invloed uit te oefenen | |
[pagina 114]
| |
- de meest natuurlijke en geoorloofde eerzucht van een schrijver - gelezen moet worden, en dat hij om gelezen te worden eenige consideratie moet hebben voor de neiging van het publiek, dat aan een doorloopenden roman de voorkeur geeft boven eene afwisseling van huiselijke tafereeltjes en wijsgeerige bespiegelingen, waaruit het niet wijs kan worden, omdat het geen overzicht heeft over den samenhang, - dan zal hij zeker niet te klagen hebben over doodzwijgen, omdat de publieke opinie machtiger is dan de pers, en hij dus door de eerste te winnen de booze bedoelingen(?) der laatste noodwendig moet verijdelen. Of hij overigens het publiek veracht of niet, is van ondergeschikt belang; en het is slechts een kwestie van goeden smaak, of hij die eens bekende waarheid, voor welke het publiek langzamerhand ongevoelig geworden is, telkens wil herhalen. Dz. |
|