schoon ik ook erken, dat velen in uw geval niet hun plicht zouden doen. Wél werpt het een treurig licht op de geheele maatschappij, dat er zoo uitdrukkelijk gewezen wordt op den man die zijn plicht deed, - alsof het niet de natuurlijkste zaak ter wereld behoorde te wezen.
Maar enfin, dat is nu eenmaal zoo. Inderdaad kan men zeggen: die man heeft meer gedaan - al was 't slechts zijn plicht - dan anderen. Eerbied voor hem!...
Maar, waar die man zelf zoo nadrukkelijk ieder oogenblik wijst op wat hij deed, - waar die man op zoo - onbeleefde wijze afsnauwt - want in dien toon was uw brief - ieder, die 't niet met hem eens is, en antwoordt weigert op zaken, waarbij zijn karakter zóó zeer betrekking heeft, die den zedelijken toestand van dien man in zulke mate betreffen, - daar kan ik alweder niet ontkennen, dat langzamerhand die eerbied, - om 't zoo eens te zeggen - wegkwijnt.
Ik geloof dat mijn eerste brieven blijken geven van dien eerbied, maar handelingen als d' uwe... ik weet niet, maar ik geloof niet, dat z' er goed aan doen.
En nu 't publiceeren der grieven. Ik weet niet wat mijn Vader eindelijk doen zal. Ik weet ook niet, wat uw bedoeling is, met uw: ‘behoorlijk geformuleerd.’ Maar zoo ik de laatst' uitdrukking wel begrijp, zie ik niet in, waarom hij dit doen zou. Hij moge veel of weinig gepresteerd hebben, weinig of niet in de gelegenheid geweest zijn om te doen blijken van zijn plichtsbesef - hij heeft in alle geval 't recht, zijn logika tegenover d' uwe te plaatsen: ‘Denkt U er zoo over, - welnu ik zóó.’ En dan komt het er maar op aan, wie de beste argumenten zal aanvoeren. Van eerbied of achting is bij zoo'n kwestie geen sprake. Als Va duidelijk, zonder beleefde vormen, of hoe ook, maar eenvoudig, zegt, deze zijn mijn grieven tegen dát en dát in M's geschriften dunkt me dat voldoende, - en moet U zelf weten, of U 't aan den goeden naam Uwer oprechtheid verplicht zult rekenen, op zulke vragen fiksch ja of neen t' antwoorden, of niet. Ik weet niet hoe U er over denkt, maar ik ben overtuigd dat bij de beantw. van die vragen Uw eer gemoeid is.
Overigens kan de geheele zaak U onmogelijk meer spijten dan mij. Ik had mij aangenam' oogenblikken voorgesteld. Die briefwisseling heeft daaraan een eind gemaakt.
Eindelijk om U geen verkeerd' opvatting te geven van onze weder-