Volledige werken. Deel 16. Brieven en dokumenten uit de jaren 1873-1874
(1984)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMultatuli en de oorlog tegen Atchin.Niet zonder verontrustende nevenbedoelingen heeft men den Redakteur van dit blad bij herhaling voorgesteld als een vriend van onrust, als een vijand van zijn land, een vijand vooral van de tegenwoordige Indische Regeering. Maar het is niet eens noodig hem persoonlijk te kennen: een aandachtige lezing van hetgeen hij dagelijks schrijft en sedert ongeveer tien jaar aan de Indische dagbladpers geleverd heeft, is meer dan voldoende om het onjuiste en het boosaardige in die voorstelling klaar en helder aan te toonen en hem te doen kennen als een alledaagsch mensch, met goede en kwade eigenschappen, doch vol liefde voor zijn vaderland en doordrongen van den plicht om, hoezeer ook in meening verschillend met het Opperbestuur in Nederland of met de Regeering in deze gewesten, zoolang zijn geweten hem dit niet verbiedt, met die machten samen te gaan, vooral waar het geldt de bestendiging van ons gezag in den Indischen Archipel. Met dit woord voorop wil hij heden beproeven het stilzwijgen te verbreken over een belangrijk onderwerp, over den oorlog tegen Atchin, waaraan zeker nog wel eens wordt gedacht, maar waarover men zich schijnt te schamen langer het woord te voeren. Wel mogelijk levert hij hierdoor opnieuw een bewijs van zijn vaderlandlievende gevoelens en van zijn goede bedoelingen jegens de Nederlandsch-Indische Regeering. Of zou men het onvaderlandlievend mogen heeten, als we heden herhaalden, wat we schreven vóór den | |
[pagina 81]
| |
aanvang der eerste expeditie tegen Atchin, nl. dat het nut van een oorlog tegen Atchin nimmer zal kunnen opwegen tegen de kostbare offers, daaraan ten koste te leggen, noch tegen het wantrouwen in onze koloniale staatkunde, die er noodwendig het gevolg van moet worden, welke ook de uitslag moge zijn? Wij wenschen niet te ontmoedigen, noch hinderpalen te fingeeren die der Regeering in de uitvoering harer plannen zouden kunnen bemoeielijken. Het eerste zou trouwens onmogelijk zijn, zoolang de blinde hartstochtelijkheid, waarmeê tegenwoordig de dingen der toekomst schier overal worden te gemoet gezien, niet voor een kalmer en gezonder stemming heeft plaats gemaakt, terwijl het tweede spoedig, zoo niet overijld, met een gedwongen vertrek naar elders zou worden geboet. Maar wij wenschen de waarheid te zeggen, zonder eenig ander nut desnoods dan dat van een bezadigd protest dezerzijds tegen de voortzetting van een oorlog, waarvan noch de noodzakelijkheid, noch het nut, noch de mogelijkheid, noch het tijdige, in verband met den algemeenen toestand van Ned.-Indie bewezen is. Wellicht gelukt het ons ook hierdoor een gering deel der illusiën weg te nemen, waarmeê die oorlog is voorbereid en aangevangen en, helaas, ook wordt voortgezet. Want vooral waar het geldt de bevordering van het belang der Indische volken, zijn tegenover de Nederlandsche Regeering en het Nederlandsche volk illusiën misplaatst. Tegen doortastende en krachtige maatregelen, waardoor iets blijvend-goeds zou kunnen worden verkregen voor Indie, ziet elke regeering en elke staatspartij op, omdat allen vreezen, dat de Nederlandsche schatkist er onder lijden zal. Ieder vergenoegt zich met haspelen, knutselen en schipperen; en wie het best de kunst verstaat om, terwijl hij de zaken slepende houdt, daarbij een door de meerderheid toegejuicht, ofschoon ook door niemand toegepast beginsel, op den voorgrond te stellen, heeft ook de meeste kans wegens zijn Indische staatswijsheid en zijn vaderlandsliefde te worden geprezen. Stelsel, regel en leiding ontbreken sedert jaren in het bestuur van Indie en blijven met een konsekwentie een betere zaak waardig ontbreken. Geen wonder, dat de hoop op een betere toekomst allengs vermindert en dat alle verwachting, die men vroeger reden had te koesteren van bepaalde personen, van deze wordt overgebracht op de omstandigheden en wel op zulke, die eensklaps het volk uit zijn slaap zullen wakker schudden en het ne- | |
[pagina 82]
| |
men van maatregelen, maar dan wellicht te laat, onvermijdelijk maken. Hoe bescheiden ook in hun wenschen, hebben velen niettemin geleefd in de hoop, dat het welsprekend woord, door Multatuli niet lang geleden gericht tot den Koning, èn Koning èn Volk zou hebben doen afzien van elke poging om het rijk van Atchin bij het gebied van Nederland in Azie in te lijven. Hetgeen hij sprak was niet alleen de uitdrukking van menschelijk gevoel: het schitterde ook van waarheid en wijsheid, van vaderlandsliefde en staatsbeleid. Zijn brief van 20 September 1872 is waardig te worden gekend. Het gedeelte daarvan dat betrekking heeft tot de expeditie tegen Atchin, lasschen wij hierin. Het luidt aldus: | |
Aan den Koning.Sire! ‘De openingsrede die de Ministers uwe Majesteit dezer dagen in de mond legden, bevat onwaarheden. De Ministers hebben uw vertrouwen misbruikt, door u te doen verklaren: Vriendschappelijke verstandhouding kenmerkt onze betrekkingen met alle Mogendheden. Hier hebben uwe Ministers gelogen, Sire! Opzettelijk, tegen beter weten aan, gelogen! We staan op zeer gespannen voet met de Mogendheid, die gedurende onzen worstelstrijd met Spanje, het eerst ons erkende als onafhankelijk Volk. Met de Mogendheid die uwen voorzaat Maurits begroette als souverein, toen deze nog - ten onrechte voorzeker! - in de oogen van geheel Europa niet veel anders was dan een oproerling en een avonturier. Uw Gouverneur Generaal, Sire, staat op het punt, onder gezochte voorwendsels, hoogstens op grond van kunstig geprovoceerde redenen, den oorlog te verklaren aan den Sultan van Atchin, met het voornemen dien souverein te beroven van zijn erfdeel. Sire, dit is noch dankbaar, noch edelmoedig, noch eerlijk, noch verstandig. Waarschijnlijk is de tijd niet ver, dat een machtige nabuur Nederland aanvalt en trachten zal ook u de kroon te ontstelen. Is 't niet gevaarlijk, aan Europa een voorwendsel te leveren - een grond, Sire! - tot | |
[pagina 83]
| |
onverschillig toezien? En dit toch zou het zijn, indien er tegen den tijd van dezen voorgenomen aanslag, een zoo versch voorbeeld in 't geheugen lag van een gelijksoortigen door ons zelf beganen roof,’ enz. enz. Indien slechts een man van vermogen en aanzien - want dezulken genieten in Nederland steeds groot vertrouwen - in kreupel Nederlandsch de helft der denkbeelden verkondigd hadde, welke Multatuli in zuivere en duidelijke taal zich verstoutte aan de aandacht des Konings en des Volks te onderwerpen, er zou misschien geen oorzaak gevonden zijn om het rijk van Atchin te beöorlogen. A.C. (Wordt vervolgd.) |
|