Volledige werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873
(1983)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdMulta tuli.De man, die deze verklaring stelt aan 't hoofd van zijn geschriften, is in den laatsten tijd herhaaldelijk in Studenten organen besproken. En zeer zeker niet ten onrechte. Het talent, waarmede hij zijn pen bestuurt, dwingt tot bewondering, en bovendien de omstandigheid, dat hij de gebreken der maatschappij aanwijst, is voldoende om de belangstelling te verklaren, met welke het jonge Nederland van zijn geschriften kennis neemt. Uit den aard der zaak toch is het opkomend geslacht het minst afkeerig van verandering en tevens het meest ontvankelijk voor een gevoel van eerbied voor een man, die ‘veel te lijden heeft gehad.’ Het kent eerder dan ouderen van dagen de martelaarskroon toe, en waar het voor iemand te gelijk met eerbied medelijden gevoelt, verandert de hoogschatting lichtelijk in adoratie. Te toonen, dat deze adoratie niet toekomt aan den man, die het multa tuli in zijn banier schrijft, een poging daartoe waag ik in de kolommen van het Studenten Weekblad. Deze man, die door velen als een | |
[pagina 752]
| |
messias wordt beschouwd, hij schijnt mij toe niets anders te zijn dan een Ridder van de Droevige Figuur. Om deze beschouwing te rechtvaardigen is het voldoende de strijdleuze door hem gekozen - en die ten minste zijn grondgedachte moet aangeven - wat nader te beschouwen. Blijkt deze niets anders te bevatten dan wat hem persoonlijk betreft, dan kunnen wij zijn talent bewonderen, maar weigeren wij in hem een aanvoerder te zien bij den strijd tegen het gebrekkige in de maatschappij. De rei der werken, die het multa tuli op het titelblad dragen, is geopend door Max Havelaar. Dit is een vlugschrift. Een vertoog, niemand zal er dit in zien, en voor een roman mist het de eenheid. Het is als alle brochures opgesteld om den lezer te overrompelen. Leest men het boek voor de eerste maal, dan wordt men medegesleept en trilt men van ontroering; bij de tweede lezing evenwel kost het geen moeite meer kalm te blijven, en neemt men voor de derde maal het boek ter hand, dan heeft men moeite het uit te lezen, want het is vervelend. Dan ziet men, dat de schrijver van de eerste tot de laatste bladzijde al het licht doet vallen op zijn held en dat die held niemand anders is dan de schrijver zelf. Hij schetst een martelaar, en uit zijn pseudonym blijkt, dat hij zich zelf als een martelaar beschouwt. Het multa tuli toch, 't welk de schrijver voorop stelt, beteekent niets anders dan: ik heb veel gedragen, m.a.w. ik heb veel te lijden gehad, ik ben een martelaar. De Max Havelaar is dus een geschiedenis van een martelaar door een martelaar geschreven. De overeenkomst van den toestand des schrijvers met dien van zijn object doet beiden ineen vloeien; het subject wordt object, het object wordt subject. En hierin ligt wel de hoofdreden, dat de invloed door Max Havelaar uitgeoeffend niet te vergelijken is met dien, welke van Uncle Tom's Cabin uitging. Terwijl toch dit laatste geheel objectief is, is het eerste subjectief van het begin tot het einde. De schrijfster van Uncle Tom's Cabin had geen ander doel dan den toestand van verdrukking te schilderen, waarin de Negers in Noord-Amerika verkeerden het hoofddoel evenwel van den schrijver van Max Havelaar is aan te toonen, wat een edel man hij is, die zijn ontslag neemt, omdat hij niet wil medewerken tot het uitzuigen van den Javaan. Zonder nu nog het edele hierin gelegen te willen wegcijferen, twijfel ik er toch hard aan, of een dergelijke handeling wel recht geeft op de martelaarskroon. Dan zou ieder minister die zijn ontslag neemt, | |
[pagina 753]
| |
omdat zijn inzichten niet gedeeld worden door het parlement, ook een martelaar zijn. Een martelaar handelt alleen passief; hij is het slachtoffer van omstandigheden, die iedereen kunnen treffen, en juist de bewustheid, welke zich aan iedereen opdringt, van de mogelijkheid, dat men van die omstandigheden ook het slachtoffer kan worden, die erkenning, dat men afhangt van dezelfde omstandigheden, welke een ander hebben doen lijden, maakt het slachtoffer tot martelaar. De martelaar is als 't ware een peilschaal, die aanwijst, hoe hoog de nood gestegen is. Neutraliteit is een eerste vereischte. De martelaar is het slachtoffer van omstandigheden onafhankelijk van zijn wil: hij lokt ze niet uit, maar wendt ze evenmin af. Zoodra er iets persoonlijks in 't spel komt, neemt het getal af van hen, die door dezelfde omstandigheden worden beheerscht, en dus ook de kans om met de martelaarskroon te worden gesierd. Martelaar wordt men door het gevoelen der menigte, en 't is niet anders dan natuurlijk, dat het martelaarschap van iemand, die een boek schrijft enkel met de bedoeling om bekend te maken, dat hij een martelaar is, niet wordt erkend. Het kind, dat zich aan de tafel gestooten heeft, slaat de tafel. De tafel heeft hem zéér gedaan en wordt daarom door hem gekastijd. Deze handelwijze is onredelijk, en zoodra het kind onder de heerschappij van de rede is gekomen, zoodra het opgehouden heeft kind te zijn, zoekt het de oorzaak van zijn smart niet meer in een redeloos wezen, in een zaak, maar in zich zelf. Dit slaan nu van de tafel dringt zich altijd aan mij op, als ik den man, qui multa tulerit, hoor uitvaren tegen de maatschappij. De maatschappij erkende niet het martelaarschap van den schrijver van Max Havelaar en in zijn volgende geschriften worden nu door hem steeds feller slagen op haar gericht. Het multa tuli werd toen een oorlogskreet. Het moest den man, die hem aanhief, een titel geven om de maatschappij te bestoken. ‘Multa tuli!’ zoo klinkt het, waar hij zijne ideëen verkondigt, en het beteekent daar niet veel anders dan: ik heb veel gedragen, daarom mag ik nu veel berispen. Die interpretatie wint in kracht, als men de bitterheid opmerkt, waarvan de Ideëen zijn doortrokken. Het is den schrijver der Ideëen niet te doen om de maatschappij te verbeteren; was dit het geval, dan zou hij zooveel mogelijk zoeken te sparen. Nu hij zijn mokerslagen op alles richt, doet hij denken aan Nero, die Rome in brand stak, opdat hij zelf het heerlijker zou kunnen opbouwen. De | |
[pagina 754]
| |
schrijver der Ideëen wil de maatschappij, zooals zij thans is, vernietigen, om dan een nieuwe orde van zaken in 't leven te roepen, waarvan hij zelf het middelpunt zou vormen. Hij zegt, dat hij veel geleden heeft, maar hij bekommert er zich niet om, of hij velen leed aan doet, zoo ruw gaat hij te werk en zoo bitter is zijn toon. Wordt de beteekenis van het multa tuli dan niet deze: ik heb mijn beurt gehad om veel te dragen, nu is het uw beurt; al kwets ik u ook op een gevoelige plaats, mijn leed weegt ruimschoots tegen het uwe op? Het multa tuli, zooals het staat op den titel der Ideëen, moet als excuus dienen voor den schrijver, waar hij zijn gal uitstort over de maatschappij. Hij mag zeggen: Publiek ik veracht u, hij, qui multa tulerit. De omstandigheid, dat hij veel te dragen heeft gehad, geeft hem daartoe het recht. Al wordt dit recht niet erkend door het publiek, geen nood, hij matigt zich alvast het recht aan, want hij is er zelf van doordrongen, dat hij veel te lijden heeft gehad en dat dus dit recht hem toekomt! Toch in dien uitroep ‘Publiek ik veracht u’ verraadt hij zich jammerlijk. Er blijkt uit de hoogste graad van woede, en men wordt niet woedend op iemand, dien men veracht. Het lijden, het se multa tulisse is voor den schrijver der Ideëen een uithangbord, waaronder hij zijn grieven zoekt bekend te maken. Ik heb veel gedragen, al doe ik dezen of genen pijn, mijn leed weegt tegen dat van alle anderen op; omdat ik veel geleden heb, heb ik het recht nu veel te berispen; ik sta hooger dan alle anderen, want ik heb veel geleden. Zie hier de grondgedachte, waarop zijn nagenoeg 700 Ideëen rusten. En iemand, die zoozeer beheerscht wordt door één idée fixe, dat hij alles, wat op een andere gedachte steunt, zoekt te vernietigen, zoo iemand noem ik een Ridder van de Droevige figuur. De man, die het multa tuli tot devies koos, wijkt van het gewone af even als de held van Cervantes; sommigen noemen hem daarom oorspronkelijk, doch dit is hij niet: hij is excentriek. Maar excentriciteit is de oorspronkelijkheid van den heer Wagestert. ‘Een geschrikt paard slaat aan 't hollen, breekt den toom, en trapt den wagen stuk.’ Toch wil ik geenszins beweren, dat de belangstelling, waarmede het jonge Nederland de geschriften van dien man ontvangt, misplaatst is. Door negatief te bepalen bepaalt men ook positief. Zóó toonen de werken, die het multa tuli op den titel dragen, aan, wat men niet moet zijn. Al worden eenigen overrompeld door het talent, waarmede de | |
[pagina 755]
| |
schrijver der Ideëen zijn grondgedachte telkens in een nieuwen vorm weet te gieten, deze zijn de minst zelfstandigen, en dus aan hen is weinig verloren. Ten slotte wil ik mijn pseudonym rechtvaardigen. Ik wensch niet mijn naam te zien in de Ideëen. Voor een klein publiek als dat, 't welk het S.W. leest, te schrijven, een publiek dat op weinige uitzonderingen na uit pares bestaat, is geheel iets anders dan op te treden voor de gansche maatschappij. Dit zou het worden ondanks het Studentenorgaan, waarin ik schrijf, zoo ik in de volgende aflevering der Ideën op iedere bladzijde mijn naam las. Daarom noem ik mij eenvoudig met de drie eerste letters van het alphabet. Abece. |
|