Volledige werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873
(1983)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[30 november 1872
| |
Multatuli's drama.
| |
[pagina 496]
| |
den laster tegen de koningin? Dat is bij 't eerste gezicht niet buiten twijfel. Dat Spiridio de geestigste is op het zonderlinge partijtje, is wel duidelijk, maar dat hij ook de eenige is in wien een betere aard huist, dat ervaren wij alleen aan 't einde. Zekere mate van versluiering spant onze belangstelling, bereidt ons verrassingen, maar geen geheimzinnigheid mag onzekerheid en onduidelijkheid veroorzaken. De bedrieger, de valsche, de schijngoede behoeft zich niet van den aanvang af plompweg als zoodanig te teekenen. Even als in 't leven mogen zich de karakters eerst allengs onthullen; maar zoo in 't leven daartoe de tijd voorhanden is, op het tooneel worden de toestanden in zulk eene kleine ruimte en korten tijd saamgedrongen, dat ook hun aard en verloop zich scherper en duidelijker en in korter bestek, dient kenbaar te maken. Laat de scherpe en duidelijke bepaling van sommige figuren daaromtrent iets te wenschen over, die der koningin heeft Multatuli met vaste hand en fijnen vingerdruk geboetseerd. Het spreekt van zelf dat het tooneel zijn eigen taal en manieren heeft. ‘Natuurlijk spelen, zegt Bilderdijk in een van die Aanteekeningen welke met zijn Voorredenen soms zijne beste denkbeelden bevatten, - ‘natuurlijk spelen, dat vind ik overal, maar karakters boven de gemeene Natuur en in de dichterlijke Idealenwereld behoorende, dichterlijk te zien uitvoeren, dat vrage ik van 't Schouwtooneel.’ Dit geldt ook voor de taal van den toondichter. Doch bij ons is daaruit, op 't voetspoor van de fransche voorbeelden van den zoo onjuist klassiek genoemden tijd, een taal en gedrag ontstaan die de woorden tooneeltaal, tooneelmatig, tooneelmanieren eene gekarikeerde? beteekenis hebben gegeven, die hun niet eigen is. Het is toch klaar dat het tooneel ons in een hooger stemming moet brengen dan wij in het daaglijksche leven bezitten, en dit kan niet anders dan door de hulpmiddelen der taal en vormen waarin de denkbeelden en toestanden worden afgebeeld. Maar men heeft aan de lagere natuurlijkheid willen ontkomen door opgeschroefde taal, en daarna aan die onnatuurlijke verheffing door valsche natuurlijkheid. Geen van beiden deugt. Maar de ware dichter is verheven en natuurlijk tevens. In dit opzicht is Multatuli's drama een voorbeeld dat lichtend den weg wijst. Zijne taal is natuurlijk, vrij, maar ze is daarbij artistiek en verheven; ze is hoog gestemd zonder bombast, ze heeft onderschei- | |
[pagina 497]
| |
ding zonder gemaaktheid en is los zonder platheid.Ga naar voetnoot* De jambische versvoeten heeft de schrijver met groote vrijheid en ongedwongenheid behandeld. Enkele malen stuiten wij op een onjuisten klemtoon, zoo als bij voorbeeld op bladzij 64. God weet het! Maar juist uit vrijzinnigheid Eene vrijheid die Multatuli dikwijls gebruikt heeft, is de overloop, niet van den zin, maar van een lettergreep, b.v. Ze omringen zich met een cordon van middelmatigheid- en - maar 't is wel eenigszins- Ik geef toe dat er enkele gevallen kunnen voorkomen, waarin dit, hetzij om de regels onverbreekbaar te binden en te doen samenvloeien en den declamator daartoe op deze wijs te noodzaken, hetzij om een zeer sterken nadruk te leggen, dienstig kan zijn. Hier bleek echter nergens van zulk een noodzakelijkheid en dan, meen ik, dat dit, overigens gemakkelijk te vermijden, enjambement even onbevallig is als een al te wijdbeens genomen overstap. Zoo gemakkelijk als de taal uit rijken ader vloeit, even welig stroomen de gedachten en sprankelen de geestvolle woorden. 't Is geen bijeengelezen schat, maar uit den vollen overvloed wordt maar een deel gegeven. De scène der lakeien, met den kleedermaker Landsheil, met de jongelui van 't hof, met dien onmogelijken Schukenschuier, Spiridio's persiflages, zijn geschreven met een verve, een drastiesch sarkasme, waarvan men men in onze letteren niet veel wedergaden zal vinden. De staatkunstknutselarij tusschen Miralde en Van Huisde is hoogst vermakelijk: Miralde sprak over een feit dat vast staat; - goed, zegt Van Huisde, maar dan blijft toch noch iets over... de interpretatie. Iets was gebleken: goed, maar er is onderscheid tusschen blijk en schijn, en er is blijk van schijn en schijn van blijk, en met beleid ja men maakt den schijn tot blijk van geheel wat anders. Van geheel anderen aard is de meesterlijke bespiegeling van de koningin over de woorden konservatief, liberaal en radikaal. Hoe rein en lieflijk klinkt dan weer de aanvang van het vierde bedrijf, | |
[pagina 498]
| |
het tooneel tusschen Hanna en haar goejen Albert! Het gedicht van Albert, over de poëzie, is schoon, maar Hansje begrijpt het niet - noch niet. Hoe waar! Als de dronken Puf met zijn lasterpraatje aankomt, toont Hanna geen groote verontwaardiging, zij haalt de schouders op en lacht; - een heer van 't hof, bij haar! 't is om te lachen! Doch tot welk eene poëzie verheft zich dit eenvoudige brave kind, zij die nu het vers van Albert begint te begrijpen, als ze tot Puf, die de wieg met zijn kind nu niet langer bij haar durft laten, zegt: Die wieg blijft hier Ik zorg als vroeger voor je kind. Of, als ze eindlijk hoort dat haar naam op ieders tong is, en uitroept: Goddank dat moeder dood is! En eindelijk, als ze in grootmoedige verheffing weigert de arme koningin te schande te maken, haar kracht, haar moed, haar gevoel van wat waarlijk hoog en laag is; - dat alles is poëzie. Met een enkel woord weet de dichter de fijnste snaren van de ziel te doen trillen, het geheele gemoed in beweging te brengen. Hij heeft van die accents du coeur, omdat hij schrijft uit zijn eigen zieleleven. Multatuli heeft zijn naam ontleend aan den bekenden versregel van Horatius: Multa tulit fecitque puer, enz. Citaten zijn de muntstukken wier beeld en schrift door 't onophoudelijk gebruik verslijten tot onkenbaar worden toe. Ja, sommigen vertoonen geheel andere vormen dan die de munter er insloeg. Horatius gebruikt deze woorden als groote lofspraak: ‘Hij heeft, zegt hij, veel gedragen en veel gedaan, in 't zweet zijns aanschijns, in koude, en bij velerlei onthouding.’ En de menigte heeft van dien regel, eerst spelend geparodieerd, later onkundig een schimp gemaakt. Niet anders is het met Multatuli's beeltenis gegaan. Het gebruik, en misschien menige vuile vinger die 't muntstuk beduimelde, heeft er den grilligsten, soms leelijksten schijn aan gegeven. Maar ‘schijn is geen blijk’. Zal men bij zulk een smachten naar 't hoogere en edelste, bij zooveel grootsche gedachten, bij zooveel kiesch en teeder gevoel, bij zulk eene verhevene opvatting van 't leven, bij zooveel kreten uit het hart, als in de regels van dit drama ons beurtelings roeren en verheffen, beweren dat dit alles maar door de verbeelding verzonnen is? | |
[pagina 499]
| |
Geloove wie het kan. Die dingen komen, als alle ware poëzie, vooral uit 't hart. Een groot dichterhart moge veel geleden en gedragen hebben, het moge zelfs gedoold hebben en gefaald - het blijft toch een groot dichterhart. En zijn scheppingen met liefde en bewondering te gemoet te komen, moet ons een waardiger lust zijn dan te veroordeelen, waar toch de diepste roerselen ons onbekend blijven. C. Vosmaer. |
|