dels, waarin op vele plaatsen noten voorkomen, die de zaak betreffen. Ja, inderdaad, waarom wederlegt ge niet wat ik tegen de moderne richting aanvoer? Ik kan toch niet nu, naar aanleiding van Uw stuk, alles herhalen wat ik daarover by zooveel gelegenheden gezegd heb, niet waar?-
Doch nu iets anders.
Ge meent dat ik onrechtvaardig ben, en verzet u daartegen.
Werp eens zekere soort van bescheidenheid weg - in 't streven naar waarheid, komt die uitgevonden salondeugd niet te-pas - is Uw verzet edel, of niet?
Ik meen ja! En gy moet dit ook meenen. Houd u daarby, en meet naar dien indruk af, wat we te denken hebben van de honderden en honderden die in Nederland de pen voeren, en die niet handelen als gy. De conclusie zal, dunkt me, wezen, dat ge my in m'n afkeer van ‘Publiek’ gelyk geeft. Om consequent te zyn, moet dit het geval worden.
En zoo ja, waarom dan uw rechtsgevoel niet gebruikt tegen al wat misdadig zwygt, of 't zwygen slechts afbreekt door onder's handsche lasterpraatjes?
In de hoop dat ge in eene gelykenis geen volledige gelykheid zoeken zult, de volgende parabel.
Een reiziger werd gescholden, mishandeld, beroofd op 'n weg waar zich zeer vele menschen bevonden. Hy deed 'n beroep op alle aanwezenden, hem te helpen aan z'n goed recht, maar te-vergeefs. Zy die niet behoorden tot de bende die hem mishandelde, hadden gedurig iets anders te doen, of gaven dit voor.
Na zeer lang te hebben gepoogd, het aanwezig ‘publiek’ optewekken tot rechtdoen, zonder dat er eenig gevolg werd gegeven aan z'n verzoek...
Na zelfs ondervonden te hebben dat velen dergenen die beweerden, niet in het complot te zyn, hem precies zoo behandelden, als de personen waarover hy klaagde... beschuldigde de reiziger allen van medeplichtigheid.
Een fout, niet waar? Allen hadden niet meegedaan immers? Niet precies allen!
Daar komt 'n jong ridder aan. Hy heeft het recht lief, en den moed het te handhaven. Tegen wien, denkt ge, dat-i z'n lans velt? Tegen den reiziger die allen aansprakelyk stelde voor enkelen - lees: voor