ecarteeren, legt U mij woorden in den mond, die ik mij niet herinner ooit te hebben uitgesproken’
(Ik. - U bent toch verplicht die heeren te hooren.
Loudon. - Ja, maar niet te volgen)
‘Ik neem nog eens (Hij had bij onze eerste audientie (Juli) gezegd: “A ja! Gij zijt verbannen voor dien vloekzang?” In een ex. mijner 1e brochure, hem den volgenden dag toegezonden, schreef ik, dat ook hij aan dien Vloekzang mijne verbann. weet. Bij onze tweede audientie (October) zeî hij: “Gij zijt onvoorzichtig in Uwe beweringen. Ik heb slechts vragende enz”) de vrijheid U attent te maken op dergelijke handeling, die ik unfair noem. Uw geheugen schijnt u bij dergelijke aanhalingen niet altijd getrouw’
‘Het aan mij op naam’ (Myer was nog in functie, ik schreef dus aan ‘Loudon Gr Gen.l v. N. Ind.) gerigt verzoek (28 Aug. 71) om pensioen nam ik niet officieel in behandeling wegens den hoogen en kwetsenden toon. Ik zal dit nu doen’ [!] ‘en U spoedig eene beschikking doen toekomen.
‘Ik heb de eer te zijn
WelEdelgeb. Heer
Uw Dw Dienr
J. Loudon’
Bij de 2e audie, twee maanden na het ‘hooge en kwetsende’ verzoek, was hij nog liever dan bij de 1e, en sprak geen enkel woord van afkeuring!
Dacht hij, dat ik een lagen toon zou aanslaan?... Ik ben smartelijk aangedaan door 't verlies van mijne illusie... Een eerlijk man minder! Plet zweeg tot heden.
De grafschriften hebben mij hartelijk doen lachen en zullen goed doen. Ontleed Thor's Parlem. Redev. en de Narede ook.
Groet uwe vriendin voor mij. Mijne vrouw, die niet op Loudon rekende, en moeder zijn naar Genève, waar koopjes te doen zijn bij een uitverkoop. Ik druk u de hand.
Uw vriend
R.v.E.