Volledige werken. Deel 15. Brieven en dokumenten uit de jaren 1872-1873
(1983)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 416]
| |
[oktober 1872
| |
[pagina 417]
| |
bemerkt dat hij eigenlijk om den tuin wordt geleid. Recht vleiend voor den Koning, recht vleiend voor de ministers, recht vleiend eindelijk voor de natie! Maar de heer Douwes Dekker is geen vleier; hij wil slechts waarheid, louter waarheid, en als zoodanig windt hij er geen doekjes om. Eeuwig jammer maar, dat dweepers, als de heer Douwes Dekker, slechts meenen dat de waarheid uitsluitend aan hunne zijde is. ‘Weet Uwe Majesteit niet - dus vervolgt de schrijver - dat verreweg het grootste gedeelte der Nederlandsche staatsburgers versterven (lees: versterft) in bloedarmoede (starvation) omdat ze, bewoners van een weideland, nooit(!) dierlijk voedsel gebruiken? ‘Uwe Majesteit behoorde dit te weten, en Uwe Majesteit zou het weten, indien U niet gedurig door eene vervalschte volksvertegenwoordiging, Ministers werd opgedrongen, die evenmin op de hoogte hunner roeping zijn als de Kamers zelf.’ Mein Liebchen, was willst du noch mehr! Het grootste gedeelte der Ned. staatsburgers lijdt aan bloedarmoede; de ministers en de beide Kamers zijn niet op de hoogte hunner roeping. Dubbel jammer derhalve, dat er onder de weinige volbloedige, wel op de hoogte hunner roeping zijnde staatsburgers, nog gevonden worden, die door het liederlijk gedrag in dat ongelukkig vaderland niet kunnen uithouden en in den vreemde van het afval moeten leven... Het lust ons niet nog meer zinsneden uit des heeren Douwes Dekker's geldmakertje over te nemen. Onbekend met den waren toestand des lands, in schijn althans, kipt hij vervolgens nog eenige woorden uit, om zijn vermeend recht aan te toonen. Armzalige letterknechterij! De geheele zaak is echter deze: de schrijver van Max Havelaar heeft weer eens van zich willen doen spreken, en, prat op vroegere lauweren, deinst hij voor geen middel terug om tot zijn doel te geraken, in den waan, dat het bloedarme volk, op zijn gezag, onbeschaamdheid wel voor waarheid zal aanzien. Het zwaartepunt van des heeren Douwes Dekker's redeneering is, dat Zijner Majesteits Gouverneur-Generaal op het punt staat om, ‘hoogstens op grond van kunstmatig geprovoceerde redenen’ den oorlog te verklaren aan... den sultan van AtjinGa naar voetnoot*, en de ministers heb- | |
[pagina 418]
| |
ben hun stroopop laten verklaren: ‘Vriendschappelijke verstandhouding kenmerkt onze betrekkingen met alle mogendheden.’ ‘Hier - roept de schrijver verontwaardigd uit - hier hebben Uwe Ministers gelogen, Sire! Opzettelijk, tegen beter weten aan, gelogen!’ En na dergelijke brutale verdachtmaking, durft de heer Douwes Dekker nog zeggen: ‘Doch ook op ander dan intellectueel gebied, draagt de zonderlinge Grondwet - wij onderschrappen - waaronder Nederland gebukt gaat, bittere vruchten.’ Neen, mijnheer Douwes Dekker! gelukkig het land, waar men dergelijk geschrijf ongestraft kan laten en den onbeschoften zoon niet tot martelaar verheft. Het volk van dat land toont niet te klein te zijn voor den grooten schepper zijner GrondwetGa naar voetnoot*; dat volk toont zijner duurgekochte vrijheid waardig te zijn, trots de verdachtmakingen van dezen of genen zwartgalligen zwerveling, op wien in de eerste plaats van toepassing is wat Multatuli eens zeide in Het gebed van den onwetende: ‘Dus kermt de onwetende aan zijn eigen gekozen kruis!’ |