vangen. Hoe dikwijls hebben wij niet menschen geholpen royaal zoo als Dekker dat vroeger zóó gaarne deed, hoe weinig dacht ik dat ik zelve zou moeten vragen en nooit kwam t' mij in den zin dat hulp vragen zóó zwaar valt.
Mevrouw Omboni heeft mij verzocht U zeer te groeten, zij was van plan U te schrijven maar ze is gister voor eenige dagen op reis gegaan, zij zou U schrijven wanneer zij te rug komt.
Nonni leert trouw, zij wordt door ieder bemind die haar kent, t' is een lief goed kind met veel intelligentie. Ik mis mijn Eduard niemand kan mij zoo opvrolijken als hij, ik ben mijzelve niet als ik mijn kinderen niet bij mij heb. t' leven is wel moeijelijk en vroeger vond ik alles zoo makkelijk, geluk geven vond ik zoo schoon, rijkdom, aanzien heeft me nooit aangetrokken maar huisselijk geluk dat was mijn ideaal en ik moet dan ook zeggen dát heb ik gekend.
Hoe gaarne zoude ik eens met U spreken, ik geloof zeker U mij begrijpen zoudt, als ik U uitlegde waarom ik zoo melancoliek ben, weinig menschen kunnen zich verplaatsen in een ongewone positie. Maar als men dichter en schrijver is dan voelt men waar een ander niet begrijpt, en begrijpen is toch zoo schoon, daar voor is noodig en de intelligentie van den geest en van t' hart.
Ik zou zoo gaarne eens hollandsche Couranten lezen, welligt heeft U er eenigen, zoudt U mij ze eens willen zenden? Als men in Italien is, hoort men nooit iets van Holland.
Waarde Heer Potgieter ontvang mijnen opregten dank voor alles wat U voor ons doet ik beveel mij aan in uwe vriendschap en geloof mij met de meeste achting en vriendschap
E H Douwes Dekker