Volledige werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871
(1982)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdHet tooneel.De heer Victor Driessens heeft in zijn theater een zoogenaamd Levensbeeld gegeven, onder den titel van Max Havelaar, en bewerkt, zoo als men begrijpen zal, naar aanleiding van Multatuli's werk van dien naam. Den roman, misschien hier en daar op waarheid gegrond, kent ieder, en die hem niet kent, moet zich haasten hem te lezen, omdat hij een der schoonste voortbrengselen is der nederlandsche letterkunde en vele dichterlijke bladzijden bevat, die, geschreven met al den gloed eener oostersche verbeelding, de edelste snaren van ons gemoed doen trillen. Dan, 't is onnoodig dit na zooveel anderen en meer bevoegden te herhalen. Wat verder de voorstelling der feiten in Max Havelaar betreft, zijn de meesten van oordeel, dat de schrijver ook daarbij zijn verbeelding wat sterk heeft doen werken, terwijl enkelen zelfs beweren, dat zij ten eenenmale gefantaiseerd is. Juist nu, omdat hieromtrent zoo groot verschil van gevoelen bestaat, betreuren we het, dat men Max Havelaar op het tooneel heeft gebragt en dat wel als Levensbeeld, 't welk uitsluitend waarheid tot grondslag moet hebben. In het tooneelstuk missen we, om het zonder omschrijving te zeggen, te veel het schoone van Multatuli's werk en het apocryphe zien we te breed uitgemeten. Ook worden aan Max Havelaar, Saïdja en Adinda, wel is waar enkele, terstond herkenbare zinnen van Multatuli in den mond gelegd, maar naar onze meening te weinig en te besnoeid, terwijl men daarentegen bij een in belangwekkendheid zeer sekondaire episode uit het werk, Max Havelaar in Nederland, te lang heeft stilgestaan. Overigens heeft de bewerker, Henri Baton, het karakter van Max Havelaar, gelijk het in den roman | |
[pagina 497]
| |
geteekend is, goed bestudeerd en in korte, maar fiksche trekken weêrgegeven, waarom wij het tooneelstuk liever een Karakterbeeld of schets dan een Levensbeeld zouden noemen. Max Havelaar, gelijk hij in den Salon des Variétés wordt voorgesteld, is wel de man, gloeijend van verontwaardiging bij het zien van gepleegd onregt, zonder achterhoudendheid, met het hart, en een menschlievend hart, op de tong, maar ook ondoordacht, onbesuisd en zonder begrip, dat men door beraden te handelen meestal verder komt dan door onstuimig en dichterlijk te speechen. Vooral heeft de heer Henri Baton het dweepende en loszinnige van het karakter van den gewezen assistent-resident goed doen uitkomen, en waar hij aan den eenen kant zijn moedig strijden voor een edele zaak in een helder licht heeft geplaatst, heeft hij aan den anderen kant de poseer-manie van den ‘man met den shawl’, die zich altijd vervolgd en verongelijkt waant, niet bedekt. Maar waartoe - we vragen 't - moest die malle apotheose dienen? Max Havelaar had zich het geheele stuk door op een zoo hoog pedestal gezet, zoo herhaaldelijk verteld, dat hij den Javaan zou redden, en die redding zoo hoog opgehemeld, dat hij zich zelven reeds een apotheose had geschonken; het was dus onnoodig, dat, terwijl de man nog op het tooneel stond, plotseling op den achtergrond een tweede scherm opging en eenige Javanen voor een buste knielden, waarvan het hoofd volstrekt niet geleek op dat van Max Havelaar, die, ware hij in de zaal geweest, zeker met verbazing zou gezien hebben, hoe de Javaansche nakomelingschap eens, ondanks de vele portretten, die in Oost en West van hem in de wandeling zijn, een gebaard en vol gelaat voor het zijne zal houden. Het Vlaamsche gezelschap, dat dagelijks beter Hollandsch begint te spreken, speelt Max Havelaar zeer goed. De heer van Kuyk vervult de titelrol met veel talent en de heeren Driessens als Droogstoppel en Corijn als Saïdja verdienen afzonderlijk een woord van lof. De eerste trachte echter niet meer op de lachspieren van het publiek te werken door dien tour d'équilibre op den gebroken stoel (5e tafereel). Wel moet het blijken, dat deze op drie pooten staat, om Droogstoppel te laten zeggen: ‘Dat heeft geen stoel om op te zitten, en dat durft mij, mij Droogstoppel, makelaar in koffij, enz. beleedigen,’ maar zoo lang en zoo sterk had hij niet voor de oogen van het publiek moeten waggelen en wankelen, omdat het hinderlijk werd van lafheid. Behoudens die kleine aanmerking, vonden we zijn spel als Droogstoppel onberispelijk. Het | |
[pagina 498]
| |
familie-tafereel, of de konversatie tusschen vader, moeder en zoon Droogstoppel, was zeer geestig in scène gebragt, maar wat te veel uitgewerkt in verhouding van de andere tafereelen. |
|