Volledige werken. Deel 14. Brieven en dokumenten uit de jaren 1870-1871
(1982)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdNog eens: Vrije Arbeid in Nederlandsch Indië.
| |
[pagina 440]
| |
Wat nu de Nederlandsche Staat geniet, zal dan - voor hoelang? - genoten worden door particulieren. Mag de Nederlandsche Staat het eigendom van allen wegschenken aan weinigen? Maar het is ook onjuist te beweren, dat al de voordeelen in de schatkist vloeijen. Meenen bijv. de aandeelhouders in een administratie-kantoor te Batavia, dat hunne winsten geheel onafhankelijk zijn van het gezagssysteem in de binnenlanden? Integendeel, er werd nooit een post in zoodanig boek ingeschreven, die gesloten had kunnen worden, indien er niet als het ware een net van autoriteit over geheel Java ware geworpen. Want men houde in het oog, dat als de Javanen ons verdrijven wilden, zij zelfs geen wapens zouden behoeven: zij kunnen ons weg-dringen. Waarom doen zij het niet? Worden zij er in belet door het leger? Dit is zoo verbrokkeld, dat het bijeenzijn van een bataillon een zeldzaamheid is. Bovendien, het bestaat grootendeels uit inlanders die op niet zeer loffelijke wijze geprest zijn.Ga naar voetnoot* Er moet toch iets bestaan dat onze zwakte in Indië ondersteunt. Zal ieder particulier, die meer en anders winnen wil dan thans, naarmate van zijn groeijend fortuin bijdragen tot de algemeene veiligheid? Dat zal niemand beweren, vooral dewijl ook bij den besten wil de mogelijkheid ontbreken zou. Men brengt geen kunststuk voort - en ons bestaan in Indië is een kunststuk - zonder vastberaamd plan, zonder stelselmatigen voortgang, zonder éénheid in doel, zonder in elkaêr grijpende middelen. En wie zal, bij een andere verdeeling der winst, bij regtstreeksche aanraking van het Europeesch element met de inlandsche bevolking, regt spreken en het regt handhaven? Het Gouvernement? Maar dat | |
[pagina 441]
| |
Gouvernement is factisch onttroond van het oogenblik dat men zich onbesuisd indrong tusschen de raderen van het mechanisme. Zou men vorderen van een uurwerk, dat het geregeld zal voortloopen, nadat men de werking der veer op het geheel, het spel der raderen onderling belette door tusschen gestrooid zand en... vuil? of juister nog, nadat men den geheelen zamenhang verbrak? Doch gesteld dat het Gouvernementsgezag kon blijven bestaan na vernietiging van 't stelsel waarop het berust, hoe zouden dan de ‘liberalen’, die de winsten anders verdeeld wenschen, het hunne bijdragen in de lasten? Welk evenredig deel zou ieder hunner betalen in de kosten van het leger, dat nu klein is, doch enorm zou moeten zijn zoodra hun stelsel ingang vond? Wat zullen zij betalen aan de Marine, die ook vertiendubbeld zou moeten worden? Wat aan het regts- en policiewezen? Hoe duur zou de uit Nederland ingevoerde autoriteit tot handhaving der staatkundige suprematie van Nederland over Indië niet zijn? Hoe kan men beweren haar, hoe duur dan ook, te kunnen leveren? Verder ontmoet men de bewering dat het cultuur-, d.i. het gezagsstelsel, nadeelig zou werken op de intellectuele en morele ontwikkeling van den Javaan. Ten aanzien van hen, die deze stelling verkondigen, is het een raadsel hoe er opregtheid kan heerschen in hun streven om den Javaan over te leveren aan de horde van onbevoegde beschavers, die aldra het gezegend Indië overstroomen zou. Die opregtheid aannemende, zou men tevens moeten onderstellen, dat de particuliere industrieel voornemens was, zijn vermogen te gaan offeren op het altaar der beschaving. Neen, zegt hij, geenszins: ik bedoel verbetering, zelfs groote verbetering mijner fortuin. En aan dien wensch verbindt hij het voornemen om van de Indische beschaving te gaan genieten in het Willemspark, te Nizza, te Parijs... Men moet zijne verbeelding geweld aandoen om zich een apostel voor te stellen, die niet ongaarne zijne zending zou willen verbinden met de betrekking van aspirant-millionair. In de wereldgeschiedenis is zeer dikwijls handel het voertuig geweest van beschaving, maar hier is sprake van voerlieden. Gesteld echter, de beschaver zal met zijne sterk vermeerderde fortuin niet naar het Willemspark, naar Nizza of Parijs gaan, maar in Indië zijn beschavingswerk blijven voortzetten. Waarom is dit een utopie? | |
[pagina 442]
| |
Omdat de welmeenendheid in den industrielen beschaver niet kan bestaan bij allen die in het geopende Indië fortuin zullen zoeken. Bij de invoering van een beschavingssysteem, zou men dus moeten komen tot zeker monopolie, zekere inquisitoriale uitsluiting van andersdenkenden. Twee of meer beschavers immers, tegen elkander in beschavende, zouden alligt in zeer onbeschavende collisie geraken. Verder is het thans de tijd niet om dit werk te ondernemen. Europa en Nederland verkeeren in zorgwekkenden toestand. Derhalve schrijft het gezond verstand voor, zich te bemoeijen met de dingen die nabij zijn en voor de deur staan, niet zijne krachten te verspillen aan de hersenschimmige taak om ver van ons iets onbereikbaars na te jagen, waardoor wij de middelen verliezen zouden, die wij zoo hoog noodig hebben om wèl te verrigten wat ons de omstandigheden te doen geven in onze nabijheid. Wie klagen moge over de fouten in ons bestuur van Indië, vrage zich af of het nu de tijd is om herstel te zoeken in eene omkeering, welker gevolgen allernoodlottigst zullen werken op de tegenwoordige omstandigheden in ons Vaderland. Op de vraag, die na al het voorafgaande zou kunnen gesteld worden: of er niets en zoo ja wat er dan in het cultuurstelsel behoorde veranderd te worden, kan geantwoord worden dat generaal van den Bosch zelf, als hij de werking zijner inrigting iets langer had kunnen gadeslaan, hoogstwaarschijnlijk vele wijzigingen in de onderdeelen zou hebben ingevoerd, altijd echter met behoud van het hoofdprincipe: ondeelbaarheid van gezag. Maar de tijd is nog niet gekomen, dat men baat zou vinden bij de zuivering van het stelsel van de fouten, die het in de onderdeelen aankleven; men zou moeten beginnen met de zorg dat het voorgeschrevene werd uitgevoerd. De bepalingen, die den inlander beschermen, moeten gehandhaafd worden. Maar dat willen wij ook doen, zegt de vrij-arbeider. Die betuiging kan opregt zijn; doch is hij, die ze aflegt, zeker dat dit regtsgevoel allen zal bezielen, die hem vergezellen op den aanstaanden Argonautentogt naar Insulinde? Kan hij instaan voor het legio fortuinzoekers, die zijne mededingers zullen zijn naar 't gulden vlies? De braven zullen een zeer geringe minderheid uitmaken. De minder braven zullen het overwigt hebben. Wat en wie zal deze laatsten tot het goede dwingen? De wet? Wie zal haar handhaven? Niets heeft de verbetering zoozeer in de weg gestaan als de oppositie | |
[pagina 443]
| |
tegen het algemeene stelsel van bestuur. Door te kibbelen over de grondbeginselen, waarop het gezag berustte, ontnam men aan het Bestuur in Indië de onmisbare veerkracht. Er is geen verbetering denkbaar zoo lang men hardnekkig voortgaat, de zaken verkeerd te noemen. Het eerste wat noodig is, is daarom dat men de term ‘vrijearbeid’ verandere in: presbaarheid van den Javaan door den eersten den besten intrigant in conniventie met de Hoofden. Alles komt daarop neêr, dat het beschikken over de werkkracht van den Javaan den ‘liberaal’ gewenscht en billijk voorkomt, als men hém daartoe de vrijheid geeft, maar... in de handen der Regering is hem die bevoegdheid een gruwel.
Ziethier in groote trekken Multatuli's jongste geschrift weêrgegeven. In wat wij er van teruggaven, trachtten wij wel de meest pikante uitdrukkingen, de meest karakteristieke zinsneden in te vlechten, maar met dat al gaven wij slechts het ruwe canevas te zien van een fijn weefsel. Voor hem, wiens belangstelling wij er door hebben mogen opwekken, zij dit uittreksel alzoo een aansporing om zich het genot der lezing van dit, ook uit een letterkundig oogpunt, uitstekend product niet te ontzeggen. Of wij er geen aanmerkingen tegen hadden in te brengen? Voorzeker. Maar zij betroffen slechts onderdeelen, die mogten achterstaan bij de hoofdstrekking, welke ten doel had te betoogen: dat in Indië niets bestaanbaar is zonder gezag, dat geen gezag daar bestaanbaar is zonder handhaving der beginselen van het gouvernements-cultuurstelsel, en dat derhalve de vrij-arbeiders-theorie is een utopie of een bedrog. Is hiermede iets nieuws gezegd? Neen, voorwaar niet. Honderd en duizendmaal is hetzelfde, ook door ons, reeds betoogd. Maar hier is het gedaan in een zoo aansprekenden vorm, op een zoo populaire wijze, is het verband van het geheel zoo tastbaar voorgesteld, dat dit geschrift meer dan eenig ander geschikt is om aan den oningewijde met koloniale zaken even goed als den deskundige de overtuiging te schenken dat wat zoo duidelijk en eenvoudig kon geschetst worden, niets anders als de waarheid wezen kan. Tot de sommatie, waarmede de schrijver zijn boekje besluit, bestaat dan ook alle grond. Zich tot de ‘liberale’ partij rigtende, tot hen, die thans nog te goeder trouw aan den vrijen arbeid geloof slaan, doet | |
[pagina 444]
| |
hij uitkomen dat de volgelingen van hunne chefs eischen mogen, dat zij hem verslaan, of voor hem de vlag strijken. Daarop heeft tevens het geheele Nederlandsche volk regt. Zal aan deze sommatie gehoor worden gegeven? Waarschijnlijk is het niet. Want reeds meer dan twee maanden zijn verloopen sedert de laatste regel van het boekje werd terneêrgesteld en nog is er geen ernstig woord ter wederlegging tegen in gebragt, nog is het door de organen der ‘liberale’ partij naauwelijks genoemd, veelmin besproken. Het stelsel van dood-zwijgen is dan ook vrij wat gemakkelijker dan te wederleggen. Maar aan dit stelsel hebben wij althans zooveel mogelijk afbreuk willen doen door ten minste de hoofdstrekking van het betoog in ruimer kring bekend te maken. Na de lezing moge dan het Nederlandsche volk beoordeelen of de vrij-arbeiders, die na zulk een aanval zelfs geen poging doen ter verdediging, reeds dáárdoor alleen niet erkennen, dat zij verslagen zijn. |
|