Komt, zegt het mij, Christenen, wat wilt gij den Pharizeen verwijten, die uwen Christus, een eenvoudig, jeugdig timmermanszoon, niet kenden en niet begrijpen konden? Multatuli toch kunt gij verstaan, wanneer de domper uw verstand niet geheel heeft uitgedoofd en uwe gevoelens eerlijk en natuurlijk zijn gebleven.
Maar Multatuli is nog mensch.
Miskenning, nijd, laster en dompergeest, zoowel als de denkbeelden die hem bezielen, hebben hem steeds belet, voor zich en de zijnen een gevestigd finantieel bestaan te verwerven.
Tijdens mijn verlof in Nederland, had ik de eer de welkome huisvriend van zijnen familiekring te zijn. Multatuli leefde geheel van zijn literarischen arbeid, in Nederland een hard stuk brood voorwaar, wanneer men, finantieel reeds ten achteren, om niets ter wereld de logische stem van een eerlijk gemoed wil smoren.
Aan de zijde zijner gade, van den veelbeloovenden Max en de schoone Nonni, zou Hij zich toen de gelukkigste der vaders hebben gevoeld, zoo het vooruitzicht van over weinige maanden andermaal als zwerveling rond te dolen, hem, met het oog op zijn lieftallige omgeving, het leven niet voortdurend had vergald. En toch zag ik nimmer zooveel gelatenheid, nimmer zooveel ouder- en kinderliefde. Smalende op mijn omgang met dien verheven martelaar, durfde een nijdige pen in No. 280 der Soerabaia Courant neer te schrijven, dat Multatuli in mij zijn copiïst en ik in Multatuli mijn man had gevonden. Er ligt iets vernederends in 't beantwoorden van dien lasterlijken onzin. Doe ik dit echter niet, hoe licht zou dan dit schrijven aan eenig bijoogmerk en niet aan de zuivere gevoelens mijns harten worden toegeschreven! Hoe licht zou deze pogingen voor verijdeling gevaar loopen!
Welnu, die bewering is een Logen In geen mijner werken komt een enkele copy, een enkelen zin van Multatuli voor. Ik tart den redacteur der Soerabaia Courant, daarin een enkel, 't zij letterlijk, 't zij onder een anderen vorm overgenomen denkbeeld van Multatuli, aan te wijzen. 't Is eerroovend brutaal, mij zoo te belasteren.
't Is oneerlijk en diefstal tevens, zoodanig de waarde van een arbeid te verkleinen, waaraan de dagen en vele nachten van mijn verlof werden opgeofferd.
Maar, laat ik deze, door eerbied en deelneming bestuurde pen, niet langer met de ontzenuwing van vuigen laster bezoedelen.