wegenden invloed van Pruissen in het Tol-Parlement, is Beijeren, even als de overige zuidduitsche Staten, in het oog van den schrijver, reeds een vasal van Pruissen geworden. Eene nieuwe schrede op dien weg zou ook het oprigten der zoogenaamde zuidduitsche vesting-commissie zijn, waarbij alleen voor den vorm de invloed van Pruissen is buitengesloten. De president-minister van Beijeren, prins von Hohenlohe, zou, volgens de overtuiging van dien berigtgever, geenszins aarzelen om Beijeren reeds nu geheel te doen opnemen in het Noordduitsch-Verbond - onder voorbehoud van eenige voorregten, niet voor het volk, maar voor de Kroon - indien de magt der overige Staten, die bij den Prager vrede zijn betrokken, daaraan geene hinderpalen in den weg stelde. Prins von Hohenlohe zou op de ondersteuning van twee partijen kunnen rekenen. Ten eerste op die der nationaal-liberale partij, welke in Beijeren de partij van den vooruitgang wordt genoemd. Die partij, hoewel niet sterk door het aantal harer leden, zou evenwel door hare goed aaneengesloten organisatie het zoo ver gebragt hebben, dat zij bijna de helft der zetels in de nu ontbonden Tweede Kamer heeft ingenomen. De andere partij, die den minister in zijne staatkunde ondersteunt, is de zoogenaamde liberale midden-partij, ‘eene onzelfstandige vereeniging van allerlei soorten van ambtenaren’, die vroeger zeer magtig was, maar na de laatste verkiezingen niet meer dan ongeveer 20 leden in de
Kamer telde. Daartegenover staan de ultramontaansche en de democratische volks-partij. Deze laatste verlangt wel een federatief vereenigd Duitschland, maar wenscht tevens, dat het volk bij die nieuwe regeling door middel van een Parlement de magt in handen zou hebben, en zij verzet zich tegen den overwegenden invloed van Pruissen. De ultramontanen zijn het in dit laatste opzigt met haar eens, maar hebben, volgens de meening van den berigtgever der Debatte, geen duidelijk programma van hetgeen zij verlangen.
Zij worden in hunne oppositie tegen de pruissischgezindheid der Regering ondersteund door velen, die zich overigens evenmin met de ultramontaansche als met de democratische gevoelens kunnen vereenigen. Elke der vier genoemde partijen beschikt over een min of meer aanzienlijk getal groote dagbladen, terwijl eene menigte kleinere lokale couranten de openbare meening ter plaatse, waar zij in het licht verschijnen, beurtelings trachten te volgen of te leiden. Ten slotte geeft de schijver zijne meening te kennen omtrent den