Volledige werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869
(1980)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 638]
| |
Van den Rijn, 6 October.De beijersche Landdag heeft reeds zes malen gestemd over de benoeming van een voorzitter, en telkens met hetzelfde gevolg, dat van 144 stemmen 71 werden uitgebragt op dr. Edel, den candidaat der liberale partij, en een gelijk aantal stemmen op dr. Weis, den candidaat der zoogenaamde patriotische partij. Van onderscheidene zijden wordt medegedeeld, dat bij het voorafgaande onderzoek der geloofsbrieven de verkiezing van 4 Afgevaardigden uit Schweinfurt is vernietigd, ten gevolge van eene vergissing van twee leden der patriotische partij, die met de liberalen medestemden. Indien dat misverstand niet had plaats gegrepen, zou de patriotische partij op eene meerderheid van 4 stemmen bij een getal van 148 Afgevaardigden hebben kunnen rekenen. Gisteren leverde eene zevende stemming denzelfden uitslag op. Tegen heden is eene achtste stemming uitgeschreven. Onderscheidene Afgevaardigden, die zich ongesteld gevoelden, lieten zich bij de laatste zittingen op draagbaren in de vergaderzaal brengen. - Aan de Leipziger-Zeitung wordt uit Munchen geschreven, dat de Regering besloten heeft de Kamer te ontbinden. [De telegraaf heeft dat berigt bevestigd.] - In het ontwerp-adres van antwoord op de badensche troonrede, 't welk door de Tweede Kamer met eene groote meerderheid van stemmen is aangenomen, wordt o.a. het volgende gezegd: ‘Hoewel het tot dus ver niet mogelijk was, de nationale vereeniging van Duitschland op eene beslissende wijze te bevorderen, wordt toch hare noodzakelijkheid door het duitsche volk meer en meer erkend naar mate de bezwaren verdwijnen, die aan dit hoogste doel der nationale pogingen nog hier en daar in den weg stonden, en die ten deele nog bestaan, omdat men duidelijk inziet, met welke gevaren het gemis van een zelfstandig bestaan de kleine Staten bedreigt. De Tweede Kamer van uwe getrouwe Stenden staat vast in de overtuiging, dat de hervorming van Duitschland slechts kan verwezenlijkt worden door de vereeniging der Staten in het zuiden met het groote Verbond in het noorden. Met vol vertrouwen op de beproefde duitsche gevoelens en op de wijsheid van Uwe Koninklijke Hoogheid wachten wij, en met ons het badensche volk, op het tijdstip, wanneer het mogelijk zal zijn, dat die gewenschte vereeniging tot stand komt. Met die gevoelens bezield, kunnen wij niet anders dan ons opregt verheugen in het onderhouden van naauwe betrekkingen met het Noordduitsch-Verbond.’ |
|