[10 juli 1869
Artikel van Huisman in De Dageraad]
10 juli 1869
Fragment uit het artikel van H.H. Huisman over De Maatschappij ‘Tot nut van den Javaan’, in De Dageraad, Nieuwe serie - Eerste jaargang. No. 8. (I.I.S.G., Amsterdam; fotokopie M.M.)
Vooraf herhalen wij nog eens, het koloniaal vraagstuk wordt door ons geheel in het midden gelaten. Wij zijn noch voorstanders, noch bestrijders van het regeeringsbeleid ten opzichte van Indië, en staan dus in dit opzicht noch aan de zijde der Maatschappij ‘Tot nut van den Javaan’ noch in een vijandigen zin tegenover haar. Wij kiezen om de reeds vermelde redenen geen partij.
Thans ter zake. Wanneer wij uitgaan van de stelling: het recht van bestaan van de Maatschappij ‘Tot nut van den Javaan’, is gegrond in de zedelijkheid; want de bewering: de Javaan wordt door de regeering ten behoeve van Nederland vreeselijk mishandeld en schandelijk geëxploiteert, is waar, dan vragen wij aan die Maatschappij, wat hebt gij gedaan in de Havelaarszaak? Waarom hebt gij u nog niet gewend tot de regeering, met dringend verzoek, dat er een strenge enquête worde ingesteld naar de feiten vermeld in het boek over de koffijveilingen van de handelmaatschappij? Duizenden zijn er in den lande die met ons vragen: behooren die feiten tot de dichterlijke phantasie van den schrijver of heeft hij ze aan de werkelijkheid ontleend? Havelaar en de zijnen zijn aan een vreeselijk lijden ter prooi, zij derven en zuchten. Is hij schuldig... dan nog is het lot dat hem ten deel viel te hard;... want het is niet gemotiveerd door de menschelijke gerechtigheid. Maar is hij onschuldig, dan vloek over Nederland, vloek over allen die kalm en schaamteloos het brandmerk dragen dat Multatuli hun heeft ingebrand! Vloek boven allen aan hen die spreken van de godin der gerechtigheid te willen huldigen, maar geen hand uitsteken tot redding van hem, die het slachtoffer dier gerechtigheid is! De eerste stap tot opheffing en huldiging van die gerechtigheid is, dat de natie wete of Multatuli een lasteraar is of niet, en