Volledige werken. Deel 13. Brieven en dokumenten uit de jaren 1868-1869
(1980)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 23 Junij.De Eucharius, een zondagsblad voor het bisdom Trier, behelsde in een zijner jongste nummers een correspondentie-artikel uit Coblenz, waarin gehandeld werd over het bekende, door katholieke leeken aldaar aan den bisschop van Trier gerigte adres, en o.a. gezegd werd: ‘Men moge over de meerdere of mindere waarde der in dat adres ontwikkelde denkbeelden denken wat men wil, dit zal men toch wel moeten erkennen, dat het geschrift uit eene opregte belangstelling | |
[pagina 537]
| |
voor het welzijn der Katholieke Kerk is voortgesproten, en dat de adressanten zich binnen de grenzen gehouden hebben, die voor leeken en eenvoudige geloovigen tegenover het onfeilbare leer-gezag der Kerk getrokken zijn. De bevoegdheid om hun gevoelen op zoodanige wijze medetedeelen vinden de opstellers van het adres, hetwelk overigens in zeer eerbiedigen, gematigden toon is geschreven, erkend in den jongsten vasten-brief van den bisschop, waarin gezegd wordt, dat in de Concilien ook acht wordt geslagen op de meening en de ervaring van leeken, ofschoon deze geene beslissende stem hebben.’ - In het volgende nummer der Eucharius leest men daarentegen het volgende, uit Trier gedagteekende opstel: ‘Sedert het bekend worden van het Coblenzer adres betreffende het aanstaande Algemeene Concilie, hetwelk men thans ook in den vorm eener brochure, onder den (met het oog op het zeer geringe aantal van 50 onderteekenaars tamelijk gewaagd klinkenden) titel van “Leekenadres aan Z. Hoogw. den bisschop van Trier”, in den handel gebragt heeft, zien velen met spanning tegemoet, welk antwoord daarop gegeven zal worden, en welk, in het algemeen, het oordeel van den bisschop daarover zal wezen. Of de bisschop zich genoopt zal gevoelen, een antwoord te geven, is ons niet bekend; het komt ons echter voor, dat de onderteekenaars van het adres geen antwoord kunnen verwachten, dewijl men het adres reeds door middel eener courant ter algemeene kennis had gebragt voordat het aan den bisschop werd afgezonden. Ook kan het, daar de bisschop zich tot dus ver op geenerlei wijze daarover heeft uitgelaten, eene vergeefsche moeite zijn, zich ook slechts bij benadering een denkbeeld te vormen van zijn oordeel over de bedoelde aangelegenheid. Mogt iemand in de verzoeking komen, in dien zin gevolgen te trekken uit de opmerkingen, waarmede de correspondent uit Coblenz van de Eucharius de aankondiging van het afzenden van het adres vergezeld heeft doen gaan, dan kunnen wij uit de meest geloofwaardige bron verzekeren, dat de bisschop geene kennis van dat correspondentie-berigt heeft gedragen, en dat derhalve de verantwoordelijkheid voor den inhoud daarvan geheel op den berigtgever moet blijven rusten.’ |
|