naar mate het overwigt van het hongaarsche element sterker op de afgescheiden broeders van den duitschen stam zal beginnen te drukken. En nog eene oorzaak zou kunnen leiden tot het dempen van de kloof, die het Zuiden van het Noorden scheidt. Koning Wilhelm is geenszins vrij van den indruk der overleveringen van het oude duitsche Rijk. Als Koning van Pruissen moge hij, gelijk zijn groote voorzaat, en met nog grooter geluk dan deze, den Staat Oostenrijk beoorloogd hebben, - als duitsch Vorst, ja zelfs als duitsch edelman, heeft hij eerbied voor den zetel der oude duitsche Keizers. Het is in zijne omgeving van algemeene bekendheid, dat het verbreken der oude banden hem in zekeren zin leed doet; waaruit dan ook voortspruit, dat hij, bij elke openbare gelegenheid, getuigenis aflegt van den tegenzin, waarmede hij in 1866 het zwaard opnam. In al de officiële toespraken, waarin melding wordt gemaakt van de groote veranderingen, die de veldtogt van 1866 heeft teweeggebragt, dringt zich zeker gevoel van smart op den voorgrond, 't welk wij voor opregt mogen houden, zoowel omdat onopregtheid niet strooken zou met 's Konings ridderlijk karakter, als omdat dit gevoel ons inderdaad zeer natuurlijk voorkomt. Wij herinneren ons, hoe Z.M. het sommigen dagbladen euvel duidde, toen zekere schrijvers meenden hun hof te maken aan volksgeest en Regering, door op de gewezen Souvereinen van Nassau, Hessen en Hannover te schimpen. In eene te Berlijn bij het ontvangen van den gemeenteraad uitgesproken rede, verklaarde hij, niet te zullen dulden, dat tekort werd gedaan aan den eerbied, dien men aan gekroonde Hoofden verschuldigd is. Om nu deze piëteit geheel en al in overeenstemming te brengen met de feiten, behoort men achtteslaan op den eisch der omstandigheden, die niet gedoogden, toetegeven aan zekere gevoeligheid voor individuële indrukken. Het welzijn van het groote vaderland vorderde doortastende maatregelen, en het zou pligtverzuim
geweest zijn, het algemeene heil opteofferen aan eene kwalijk begrepen zachtmoedigheid omtrent de onderdeelen. Dat niettemin die zachtmoedigheid inderdaad bestond, moge blijken uit de ruime wijze, waarop de gedepossedeerden zijn schadeloos gesteld. Ieder weet, dat de wetsvoordragten te dien aanzien (voordragten, welke den eersten minister op een groot gedeelte zijner populariteit zijn te staan gekomen) de speciale uitdrukking waren van den wil des Konings.’
‘Op gelijke wijze en met meer verstandelijken grond, bezielt den