buren niet te kennen! hoor ik U zeggen. Maar het huis, nu door hem betrokken wisselde gedurig van bewoners, stond laatstelijk lang ledig, heeft enorme gebreken en toen ik omstreeks NieuwJaar hoorde dat het eindelijk weer bewoners zou krijgen ‘iemand wiens vrouw uit het Buitenland werd verwacht, toen dacht ik aan dat soort van appocriefe huurders die gemeenlijk huisjes of ‘kamers’ betrekken, waar anderen voor bedanken. Wel had ik nu in het voorbijgaan opgemerkt dat 't weer bewoond was, maar verder was 't mijn aandacht ontgaan tot mij nu van ocht. inviel ‘dien Heer wiens Vrouw’ etc., en een oogenblik later passeerden een paar Heeren met twee kinderen bij ons (het meisje met ongemeen lange blonde hairen) waarop G. zei: zou dát D.D. kunnen zijn dien heb ik reeds meermalen hier langs zien komen, jawel was mijn antw. dat is hij en straks ga ik zien of dat huis niet n. 18 is. En niet alleen dat is het, maar zijn naam, geplakt op een velletje postpapier vond ik met vier ouwels gehecht midden tegen een der glasruiten.
Hebt gij nu soms aan Jonckbl. gevraagd wàt hij hier doet dan zijt gij ook te dezen waarschijnlijk ingelicht. Zoo niet dan zal ik het U doen zoodra ik 't zelf zal weten. Hielden wij hier ‘Beurs’ en kwam ik er dagelijks ik zou meer weten van het Haagje dan nu. Kwam ik ter Societeit, dan mogelijk ook. Maar wij leven zoo als U blijkt, in afzondering en - we beklagen ons er niet over. Van ochtend kreeg Geertr. een eerste schrijven van Mevr. Huet. Het overige van dit schrijven zou ik overlaten aan Geertruide. Ik liep even buiten om te onderzoeken of ik haar een luchtje scheppen zou moeten aan of afraden, daar passeert een ander onzer Buren, méér nog van D.D. ik vraag hem: wat doet - waarvan leeft hij; en hij repliceert ‘Zoo ver ik weet van De opbrengst zijner lezingen en verder denk ik van het geld van Mej: Sch: die sints N.J. bij hem woont. Zijne Vrouw is eerst later gearriveerd een raar huishoudentje’ Gegroet van ons beiden
B.T.-