‘Armenhuis, dinsdagmorgen.
Gij, die vinden zult
Vele vrijgevige begrippen zeidet gij gisteren avond, hebben zich opgelost in het conventioneele liberalismus onzer dagen. De constitutie van Thorbecke vergeleekt gij met een stroopop, die hij, met zijn kliek, aan het volk voor de vrijheid zou hebben uitgegeven.
Ik wil aannemen, dat onze grondwet iets popperigs heeft, doch uit uw beeld wenschte ik het bedrog verwijderd te zien, omdat ik geloof aan de goede trouw der achtenveertigers.
Der Vrijheidsmaagd hebben zij het keurslijf gelaten. Echter hebben zij er zoovele baleinen uitgetrokken, als ze gedaan konden krijgen.
Thorbecke heeft niet gedaan wat hij wilde maar wat hij konde, al zij het dan ook dat hij niet genoeg wilde.
Gelooft gij dit ook niet? Gaarne zou ik antwoord hebben.
Hartelijk groet ik U. Men heeft ook zijn schrijversnaam en teekent zich alzoo Uw
Suminona.’
Nota. Ik hield in 1868 kantoor in het Armenhuis te Sneek, als Secretaris-Boekhouder van het Burgerlijk Armbestuur, en schreef nu en dan onder het pseudoniem ‘Suminona’.
Anderhalf uur ongeveer na de verzending van het briefje, ontving ik het inliggende antwoord, luidende in gewoon letterschrift als volgt:
‘Waarde Suminona
De vraag is niet of T. deed wat hy kon (schoon ik dat ontken) maar of zyn kunnen in verhouding stond met zyn prestatie en standpunt.
Hy is gewoon... en gy weet hoe ik daarover denk. Ook is hy dor, droog en houtrig als een stokvisch.
niets zonder hart
Heel vriendelyk gegroet van
Dek.’