nog waar zoude zijn!? Wel! Wel! hoe kuisch! hoe kiesch! Neen! bij God! hoe onkuisch en onkiesch,! hoe vuil en kwaadaardig!
Eene voordracht, schitterende van geestesvonken, petilleerende van vernuft, waren humor, die hier ons een traan ontlokt door de roerendste voorstelling (denk aan den armen hongerstand) die daar tot een gullen lach ons dwingt (denk aan den kneveljonker); die valschen kunstzin ontmaskert en ware warme poëzij uit 't harte oproept, die te willen verlagen tot eene plattitude voor kiesche ooren ongeschikt.... Maar had ik 't dan mis toen ik meende in 't oog van de weinige toehoorderessen, de beste beoordeelsters van kiesch en onkiesch, te zien schitteren eene vonk van geestdrift voor den genialen lezer; was dan de blos die uwe wangen kleurde een blos van schaamte of wel een warm teeken van sympathie voor den dichter, die wat daar waar en goed en edel is in uw harte aanroerde met zijnen bezielenden tooverstaf? Hebt gij er aan gedacht zelfs, een enkel hard woord, dat den grilligen dramaticus wellicht ontviel, euvel te duiden? Berouwt het u daar geweest te zijn? Zult gij uwe zusters waarschuwen tegen eene volgende keer of ze oproepen en aansporen om dan een genot te komen smaken, dat ze helaas! nu hebben gemist? En nu ten slotte. Liever dan een stok te zoeken om... ge weet wel wat te doen... deelen wij in de stemming van den man, die na den afloop van Multatuli's lezing ons verhaalde: hoe hij op reis naar stad een schitterend luchtverschijnsel had waargenomen en hoewel misschien iets boertend toch met geestdrift uitriep: dat, dat was eene profetie van hetgeen wij dezen avond zoude genieten.
Toehoorders van den heer Douwes Dekker! inwoners van het land dat op ronde waarheid boogt! zult gij uwe handen (in den zak) terug houden als ik u nu in naam der eenvoudige waarheid oproep, om ze als uit de verte toe te reiken aan Multatuli en stemt gij met mij in als ik zeg: ‘Gij waart ons welkom en zult dat telkens weder zijn als een Apostel der waarheid als een man des geestes en der groote kracht!?
Multa, multa tulisti sed gloriose luctatus es?’
H.
K...