indien ik hen of haar die my de welwillendheid toonen van onder myn gehoor te komen, kwetste. Ik geloof niet zoo arm te zyn aan denkbeelden, dat ik juist altyd onderwerpen van scabreusen aard zou moeten behandelen, en tevens geloof ik - waar 't noodig is iets aanteroeren wat naar 't verbodene zweemt, - woorden en termen genoeg tot myn beschikking te hebben, om dat te doen zonder aanstoot te geven. De beschuldiging zelve is dus eene valsheid, en 't dulden daarvan eene lafhartigheid. Neen, er is nog iets anders mogelyk: dat een groot deel van PUBLIEK niet lezen kan, en dat maakt de zaak niet fraaier. Het was in zulke stemming, dat ik byv. myn Wouter Pieterse staakte.
Dit zeg ik U, als ik er toe komen kan dat product aftewerken, dan zal ik beginnen met te verklaren dat de ontvangst te Sneek myn gemoed daartoe heeft in staat gesteld.
Maar dan moet ik niet te vaak - of in 't geheel niet! - ontmoetingen hebben als hier te Groningen. Dat neemt allen lust tot meêdeelen - d.i. liefhebben! - weg.
En gy ziet in dit schryven dat ik wèl lust voel om U myn aandoeningen meetedeelen. Geef SV.P. myn briefje aan Bokma, Fennema, van Ringh, Kingma, Cool, Joustra, ten Cate, Troost - en mogt ik iemand hebben overgeslagen, die aanspraak heeft op myne vriendelyke herinnering, vul dat dan aan, en laat hy 't my vergeven. 't Is zeer moeielyk voor een ‘vreemden eend in de byt’ terstond ieder afzonderlyk een plaatsje te geven in zyn geheugen. De totaal-indruk van Sneek was zeer weldadig voor my, en ieder neme 't zyne van myn dank daarvoor.
U en Uw lieve gulle vrouw, dank ik innig voor Uw prettige gastvryheid. Wat was ik gauw thuis!-
Dat ik nog niet weg ben, is omdat ik elke oogenblik een brief uit den Haag wacht, dien ik liever niet in dit (vry slordige) Logement, na myn vertrek laat ontvangen. Daarom reisde ik niet reeds heden vroeg af, en zie, daar ontvang ik een brief van Winschoten, houdende verzoek om daar te komen lezen. Er zouden redenen bestaan om te bedanken, maar daar ik coûte que coûte, likwideren wil met myn logement in den Haag, is myn pligt: aantenemen. Dáár zal ik dus morgen avend spreken.
De reden dat ik liever bedanken wilde als ik kon doen wat ik wilde, is, dat men zegt: ‘niet meer te kunnen aanbieden dan’... zooveel. (straks volgt de som.)