Van den Rijn, 6 Julij.
Volgens berigten uit de stad Crivitz, in Mecklenburg-Schwerin, heeft eene van den magistraat aldaar uitgegane verordening, waarbij bepaald wordt, dat ‘leerjongens, gezellen en knechts’ zich des avonds na negen ure niet buiten hunne woningen mogen vertoonen, groot opzien en misnoegen gebaard. Van voorafgegane rustverstoring of wanordelijkheid, die tot dezen maatregel aanleiding zou hebben kunnen geven, is niets bekend, en het blijft alzoo onverklaarbaar, op welken grond de magistraat een gedeelte der mannelijke bevolking wil berooven van eenige uitspanning na het volbrengen van hunne dagtaak, - zon- en feestdagen zelfs niet van het verbod uitgezonderd, 't welk niet van tijdelijke werking is, maar ‘eens voor altijd wordt gehandhaafd.’ Een Mainzer blad, dat berigt overnemende, voegt daarbij: ‘Wij zien met verlangen uit naar de eerste Parlementsvergadering, waarin onze geestige Afgevaardigde Braun den graaf von Bassewitz, dien onverbeterlijken lofredenaar op de mecklenburgsche toestanden, dit middeneeuwsch product van Crivitzer bestuurswijsheid voor de voeten werpen zal, en het zal ons aangenaam zijn, te vernemen, wat deze heer daarop te antwoorden heeft. Bij het lezen van zulke zaken vraagt men zich in allen ernst af, of wij leven in het jaar 1868? Is het niet inderdaad, alsof wij eeuwen zijn teruggegaan? Doch zelfs in de middeneeuwen zal men te vergeefs zoeken naar blijken van zoo veel onkunde, barbaarschheid, bekrompenheid en heerschzucht.’