(thans gesloten) Tol-parlement gegeven feest, hetwelk door omstreeks 700 personen werd bijgewoond. Onderscheidene feestdronken zijn daarbij ingesteld; de heer Holtzendorff zeide o.a., dat, in weerwil van de onderscheidene inzigten en belangen, toch één symbool beide deelen van het gemeenschappelijk vaderland verbond: de naam ‘Duitschland.’ Hij meende, dat de splitsing door de Main slechts schijnbaar was, daar de Rijn verbond hetgeen eerstgenoemde rivier scheidde; en hierin, zeide hij, waren al de Duitschers het eens, dat nooit eenig geschil afhankelijk moest worden gemaakt van de uitspraak des vreemdelings. De beijersche staatsraad baron von Rhein beantwoordde dezen toast in gelijken zin, en werd uitbundig toegejuicht. Dr. Bluntschli wijdde een dronk aan de stad Berlijn, en de bekende romanschrijver Berthold Auerbach wees op de vele groote mannen, die door Zuid-Duitschland aan het gemeenschappelijk vaderland geleverd waren, en waaronder hij Schiller, Hegel en den onlangs overleden professor Böckh noemde. De heer Bamberger bragt, onder luide bijvalsbetuigingen, een pereat op de Main uit. De Afgevaardigde Waldeck zeide o.a. het volgende: ‘Eene Mei-maand, eene duitsche lente is ons geschonken, zoo schoon, als ik sedert 24 jaren niet beleefd heb; dat moge ons een gunstig voorteeken zijn voor het Tol-parlement. Hoewel in die vergadering slechts stoffelijke zaken ter tafel komen, mogen wij echter de belangen van geestelijken aard niet voorbijzien, en het zij mij vergund, eenige opmerkingen te maken over hetgeen ons de maand Mei in vroegere jaren ten dezen opzigte gebragt heeft. Toen Napoleon, in Mei 1815, van Elba terugkeerde, drukte ons de zorg, hoe Duitschland zou verbrokkeld worden, en aan ons, Pruissen, werd juist op
den 22sten dier maand (wij vieren dus heden daarvan den verjaardag) eene belofte geschonken, - de belofte, dat wij eene constitutie zouden erlangen. Ik geloof, geene verontschuldiging te behoeven, dat ik dit feit in herinnering breng. Doch dit is nog niet alles. Er is nog eene gebeurtenis, die den dag van heden tot een merkwaardigen gedenkdag maakt: op den 22sten Mei 1848 werd de Nationale Vergadering te Frankfort geopend. Wel is door die Vergadering niet alles tot stand gebragt wat wij zouden wenschen, doch wij hebben ijverig gearbeid, en ik meen, te mogen beweren, dat het streven van dat jaar het punt heeft aangegeven, van waar de tegenwoordige stand van zaken is uitgegaan. Ook het Tolparlement is daarvan een uitvloeisel, en reeds toen zagen velen in