Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 6 Januarij.De beschouwingen der duitsche bladen bij het begin van den nieuwen tijdkring zijn zeer onderscheiden. Zoo haalt o.a. de Kölnische- | |
[pagina 610]
| |
Zeitung een stuk aan van den Schwäbischen-Merkur, waarin gezegd wordt: ‘Laat ons Duitschers zijn! Hessen, Zwaben, Beijeren, Franken! laat ons toch niet meer willen zijn dan de dertig millioen Duitschers van het Noordduitsch-Verbond! Maar... wij willen ook niet tevreden wezen met minder dan dat Verbond, en hebben aanspraak op gelijkheid in rigting voor Zuid en Noord. Indien wij dat doel bereiken, of althans met onwrikbare getrouwheid daarnaar streven, zullen onze vijanden ook in 1868 niet wagen hetgeen zij in 1867 niet durfden: de vrede van Duitschland verstoren.’ In de Liberale-Correspondenz daarentegen wordt gezegd: ‘Onze welvaart heeft door den oorlog geleden; dit is voor geene tegenspraak vatbaar, en als een gevolg daarvan is het belastingvermogen gedaald. Het is gedaald in alle deelen des lands, ook daar, waar de nood zich niet in zijne verschrikkelijkste gedaante vertoont; want ofschoon bijv. de bevolking van Berlijn in de laatste drie jaren met 70,000 zielen is aangegroeid, is thans de opbrengst der belasting op geslagt en gemaal in die stad geringer dan vóór den oorlog. Welk een treurigen indruk brengt het feit teweeg, dat zevenmaal honderd duizend mensen minder brood en vleesch koopen dan voorheen zes honderd vijftig duizend verbruikten? Indien het belastingvermogen van Berlijn aldus gezonken is, hoe zal het dan niet gedaald zijn in het ongelukkige Oost-Pruissen, waar hongersnood heerscht! Jaren moeten voorbijgaan, voordat die streken zich weder zullen kunnen opheffen. En legt de Regering zich nu toe op bezuiniging? Integendeel; zij vordert hooger en hooger belastingen, en bezwaart zelfs de toekomst door het sluiten van leeningen; zoodat naauwelijks aan de mogelijkheid eener vermindering van belastingen te denken valt.’ Voor zoo ver Oost-Pruissen betreft, schijnen deze klagten niet overdreven te zijn. De berigten omtrent den nood in de omstreken van Gumbinnen worden hartverscheurend genoemd. Aan het gebrek paart zich thans in de provincie Pruissen eene felle koude. In de genoemde stad teekende de thermometer den 31sten December 21 graden. - Ook in West-Pruissen bepaaldelijk op de zoogenaamde Tucheler-heide, vreest men voor hongersnood en voor den honger-typhus. De oogst der aardappelen, welke in die streek het voorname voedsel der bevolking uitmaken, is voor meer dan de helft mislukt. - Uit Stuttgart wordt gemeld, dat de heer Varnbühler een wenk zou | |
[pagina 611]
| |
ontvangen hebben uit Berlijn, dat de wurtembergsche legerwet, welke spoedig in behandeling moet komen, beschouwd zal worden als de grondslag van het alliantie-tractaat, en de pruissische Regering, indien die wet door de wurtembergsche Kamers niet werd aangenomen, hare verwerping zou beschouwen als een blijk, dat het der wurtembergsche Regering geen ernst geweest is met het sluiten van bedoeld tractaat. Men verzekert, dat de heer Varnbühler dien wenk ter harte heeft genomen, en de onlangs nog wankelende positie van den pruissischgezinden minister van Oorlog te Stuttgart thans verzekerd is. Ook zou de minister-president beloofd hebben, al zijne krachten te zullen inspannen, om de nieuwe wet op de legerorganisatie door de Kamers te doen aannemen. |
|