Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 8 December.De Kölnische-Zeitung prijst den vrijmoedigen en tegelijk waardigen toon van het antwoord, hetwelk, onder dagteekening van den 29sten November, door den Bondsraad van het kleine Zwitserland op de uitnoodiging van Keizer Napoleon tot bijwoning der romeinsche Conferentie gegeven is. Dat antwoord, vervat in den vorm van een schrijven aan den zwitserschen gezant te Parijs, is van den volgenden inhoud: ‘Mijnheer de minister! De gezant van het fransche Keizerrijk, de markies de Bonneville, heeft den voorzitter van het Verbond eene van den 9den November gedagteekende depeche en circulaire voorgelezen, waarvan door hem een afschrift aan den voorzitter gelaten is, en waarin Zijne Exc. de minister van Buitenlandsche Zaken den Bondsraad uitnoodigt, Zwitserland te doen vertegenwoordigen in eerlang te openen conferentien over de romeinsch-italiaansche aangelegenheden. | |
[pagina 544]
| |
De Bondsraad heeft de eer, op die uitnoodiging te antwoorden, vooreerst, dat hij erkentelijk is voor de vriendschappelijke opmerkzaamheid, door de keizerlijke Regering ook bij deze gelegenheid aan Zwitserland geschonken, en dat de Raad zich onverwijld onledig heeft gehouden met het overwegen van het gewigtig onderwerp, hetwelk in den uitnoodigingsbrief behandeld wordt. Ofschoon Zwitserlands neutraliteit dien Staat groote behoedzaamheid voorschrijft, waar het de overweging van europesche aangelegenheden geldt, is nogtans de Bondsraad uit dien hoofde in geenen deele van zins, de regten of pligten te verzaken, welke voor een gedeelte ook op Zwitserland als medelid van het europesche volkenverbond rusten. Aangezien nu de Bondsraad ten volle erkent, dat in de thans aanhangige zaak groote zedelijke en staatkundige belangen op het spel staan, is hij bereid, zich in de aangekondigde Conferentien te doen vertegenwoordigen. Zijn eenig voorbehoud, bij het doen van deze toezegging, is, dat de conferentien een algemeen-europeesch karakter zullen moeten dragen, aangezien het met Zwitserlands onzijdige en onpartijdige positie bezwaarlijk overeentebrengen zou zijn, dat het in dit bijzonder geval aan de beraadslagingen van niet meer dan partiële conferentien deelnam. Terwijl alzoo de Bondsraad toestemmend antwoordt op de aan hem gerigte uitnoodiging, meent hij, dat antwoord te mogen doen vergezeld gaan van enkele vrijmoedige opmerkingen. Sedert geruimen tijd namelijk voeren te Rome twee groote belangen strijd: een godsdienstig belang, wortelend in de behoefte eener onafhankelijke positie voor het Hoofd der roomsch-katholieke Kerk, en een staatkundig belang, gelegen in het streven van het romeinsche volk naar eene zelfstandige bepaling van zijnen staats- en regeringsvorm. Billijkerwijze kan niemand loochenen, dat zoowel het eene als het andere dier belangen regt van bestaan heeft; en het aanhangig geschil zal dan ook op duurzame wijze wel niet anders beslecht kunnen worden, dan door den wederkeerigen aard van dat regt te erkennen en daaraan voldoening te schenken. De Bondsraad zal niet beoordeelen, in hoe ver het, ten einde dat doel te bereiken, wenschelijk geweest zou zijn, dat de keizerlijke Regering zich vooraf met de voornaamste belanghebbenden verstaan had. Hij kan zich, wat hem zelven betreft, vereenigen met het | |
[pagina 545]
| |
denkbeeld eener vrije beraadslaging, zonder een vooraf vastgesteld programma. Doch wel schijnt het den Bondsraad toe, dat van dit laatste standpunt sommige voorwaarden en gevolgtrekkingen onafscheidelijk zijn. De hoofdvoorwaarde eener vrije beraadslaging is ongetwijfeld, dat de europesche Conferentie zich niet geplaatst zal zien tegenover eenen eenzijdig geprejudicieerden stand van zaken. Daar evenwel Z.M. de Keizer zelf het voornemen aangekondigd heeft om Frankrijks gewapende tusschenkomst in den Kerkelijken-Staat binnen den kortst mogelijken tijd te doen ophouden, acht de Bondsraad het overbodig, dit punt verder toetelichten. Onder de aangeduide gevolgtrekkingen verstaat de Bondsraad voorts, dat de eventueel te nemen besluiten der Conferentie alleen in zoo ver eene verbindende kracht bezitten zullen, als die besluiten door de belanghebbenden zelven aangenomen zullen worden. Eindelijk behoort het den vertegenwoordigers der verschillende Regeringen vrijtestaan, zich aan de conferentien te onttrekken, indien het blijken mogt, dat de onderhandelingen eenen loop namen, welke niet overeengebragt zou kunnen worden met de staatkundige beginselen dier Regeringen. De Bondsraad acht zich namelijk verpligt, reeds nu te verklaren, dat hij alleen medewerken kan tot het nemen van besluiten, welke niet strijden met de beginselen, waarnaar het staatkundig organismus van Zwitserland zelf ingerigt is. Uitgaande van de onderstelling, dat de conferentien werkelijk in al de aangeduide opzigten het karakter eener vrije beraadslaging dragen zullen, verwacht de Bondsraad van de zijde der keizerlijke Regering nadere inlichtingen omtrent plaats en tijd der bijeenkomsten, en zal hij, na die ontvangen te hebben, zorg dragen voor het benoemen van afgevaardigden. Wij verzoeken u, deze depeche aan Zijne Exc. den markies de Moustier voortelezen en hem, indien hij dit verlangt, een afschrift daarvan ter hand te stellen.’ - Men schrijft uit Thuringen: ‘De Landdag van het Hertogdom Gotha is den 24sten November gesloten. Men heeft daarin het voorstel der Regering, om aan alle ambtenaren, die minder dan 500 th. jaarlijksch tractement hebben, eene verhooging van 10 pc. toetekennen, aangenomen, en wel op grond van de buitengewone duurte, | |
[pagina 546]
| |
die dezen winter alom in Thuringen heerscht. Tevens zijn de leges bij het regtswezen met 50 pc. verhoogd, en is het gebruik der pruissische medecinale gewigtsberekening in de apotheken ingevoerd. - Den 1sten dezer is de gemeenschappelijke Landdag van Coburg en Gotha geopend, en wel ditmaal te Coburg. Bij de vaak kleingeestige ijverzucht tusschen deze beide landjes, blijft het tot heden zeer twijfelachtig, of die Vergadering zal instemmen met het voorstel der Regering, om de thans bestaande personele vereeniging der twee Hertogdommen te doen vervangen door eene algeheele ineensmelting. Men vreest, dat deze poging schipbreuk lijden zal op groote hindernissen, uitgaande van hen, die niet alleen de wezenlijke belangen van het algemeen, maar zelfs de minder gewigtige voordeelen hunner eigene kôterie zullen opofferen aan ingeworteld vooroordeel. Thans hebben wij eene Volksvertegenwoordiging in soorten: wij worden vertegenwoordigd te Berlijn; wij hebben eenen specialen Landdag te Gotha; eenen specialen Landdag te Coburg, en bovendien nog eene gemeenschappelijke Vertegenwoordiging, die beurtelings te Coburg en te Gotha zitting houdt. Men is gewoon te zeggen: overvloed schaadt niet. - Wij meenen echter, dat dit spreekwoord hier niet van toepassing is, en dat zulke overdaad van Vertegenwoordiging wel degelijk schadelijk kan geacht worden, dewijl zij aanleiding geeft tot onvermijdelijke conflicten van bevoegdheid, en zij de kracht der Regering verlamt.’ - Sedert ruim twee maanden is het vervoer van graan naar Frankrijk bijzonder groot. Men heeft opgemerkt, dat de Rijnspoorweg dagelijks 10,000 à 15,000 centenaars van dat artikel vervoert. De scheepvaart op den Rijn is minder levendig dan anders in dit jaargetijde. |
|