Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 521]
| |
Keulen 28 November 1867 Waarde Heer Huet, Ik ontving de beide revues, en ben confus over uwe vriendelykheid. Wat al moeite en kosten! En ook zonder dat ben ik verlegen. Zonder de minste aanspraak op uw hulp, maak ik gebruik van uwen tyd. Schryf ik u niet, of weinig - dan vind ik myzelf droog, tegenover al de moeite die ge u voor my geeft. Schryf ik uitvoeriger - met 'n bedoeling van hartelykheid - dan verwyt ik me dat ik u lange brieven te lezen geef. ‘Ik zou 't niet weer doen’ schreef ik onlangs. Hoe moet ik 't nu aanleggen? De moeite en kosten die ge u nu weêr om mynentwille getroost hebt, om my die revues te bezorgen eischt toch erkenning. - ‘De beste erkenning is, dat je 'r flink op antwoordt’. Dit zegt uwe welmeenendheid, omdat gy denkt dat myn belang dit medebrengt. Maar ik ben daarvan niet zeker. Ik ben in staat den Schotschen reviewer grondig te wederleggen. Maar ik meen reeds zooveel grondig te hebben aangetoond, en met welk gevolg? Dat ik voortdurend worstel met gebrek, om niet te spreken van den toestand myner vrouw en kinderen. Indien ik niet binnen zeer korten tyd weer middel vind om nog wat in leven te blyven (die friesche courant schynt weêr afgesprongen te zyn, ik verwachtte het wel!) dan zal ik er niet meer zyn om m'n drukproeven te corrigeren. En waarlyk, zoodra ik dood ben, en niemand meer in den weg sta, zal men zelf wel inzien hoe weinig de beschouwingen der revue met de werkelyke zaak te maken hebben, en hoe - als immer - de kwestie verplaatst wordt. Dat eeuwig verplaatsen der kwestie is juist wat Holland wil, en ik help daaraan meê, als ik er op antwoord. In zekeren zin bedroeft het my, dat gy door het zenden der beide revues, schynt te meenen dat ik my verantwoorden moet. Myn god, heb ik alles niet duidelyk genoeg beschreven, verklaard? Is er een speld te steken tusschen de aan D.v.T. aangeboden bewysstukken. (Herdrukken). Die bewysstukken zyn daar niet by, zegt ge? 1o Ze komen gedeeltelyk voor in den Havelaar en in de Minnebrieven. 2o Heeft men my ooit den triumf gegund ze te laten drukken, door byv: te vragen naar, of te twyfelen aan de echtheid? Heeft men niet door niet-antwoorden my doodgezwegen? (byna zal 't nu letterlyk waar zyn) Wat moet ik meer betoogen, bewyzen? Een feit is weersproken (en ik denk teregt) myn voorganger is niet denzelfden dag, maar (ik meen) den volgenden gestorven. | |
[pagina 522]
| |
Hierin heb ik my vergist, Overigens is: 1o niemand opgekomen tegen myne beweringen. 2o de hoofdzaak toegestemd. Is 't niet onvoorzichtig, door nu my intelaten in gekibbel met 'n vreemdeling over byzaken, (hy ook erkent de waarheid der hoofdzaak) Holland matière te leveren tot 'n schyn van antwoord, daar juist het nietantwoorden het eenig regtsprekend vonnis is dat ik heb mogen erlangen? Niets is my gemakkelyker dan den Engelsman te overwinnen. Maar myn overwinningen kosten my duur. Ze zouden weer by me komen (als geschied is!) met verzoeken: ‘Hé, schryf voor my ook eens zoo iets!’ Alsof ik pleiten kon òm te pleiten. (Een leerkooper vraagde me eens, iets voor hem te schryven over de slechte bereiding van buffelvellen. Een être - ik gloei er nog van - kwam my om een ‘stuk’ vragen, waarin ik zyn regt zou staven op belooning van een apteker dien hy een vrouw had bezorgd.- Dàt win ik met myn schryven! - Ik heb my vast voorgenomen u geen lange brieven meer te schryven, en dus nu basta! t Is indiscreet u zooveel te lezen te geven. Ik had, om in leven te blyven, voor 14 dagen reeds, naar Antwerpen geschreven om daar eene lezing te houden, en ontvang geen antwoord. Nu kan ik er niet meer heen, al riepen ze my. Van Maestricht verneem ik dat ik geen keus heb van gevangenis, en dus daar komende - om eene lezing te houden alweêr! - naar Amsterdam zou moeten gezonden worden. Dit schikt my niet, want daar ik ook boete moet betalen, en geld voor de reis verdienen wilde, moest de lezing het gevangennemen kunnen voorafgaan. Daarom had ik een en ander te Maestricht willen afdoen. Daardoor ware ik iets vryer in myn bewegingen geworden. Wel wil ik naar Amsterdam (vooral ook om myn uitgever te spreken die sedert maanden my niet verkiest te antwoorden) maar ik wilde er niet gebragt worden. - Doch - wat al vertellingen die u niet aangaan. Wees met de uwen vriendelyk gegroet van uw liefhebbenden Douwes Dekker Ik merk nu dat de fransche reviewer y a mis du sien! Zeer toevallig ben ik de Pène's onhoffelyken aanval te weten gekomen. Ik heb dien man geen kwaad gedaan, waarom slaat hy my? Om een courrier te vullen. Hy noemt zich: ‘terreneuve’. (de geheele qualificatie van myn brief aan hem, is alleen om die aardigheid te plaatsen). Ik zou | |
[pagina 523]
| |
kunnen antwoorden. Mais, monsieur, un terreneuve est un animal bienfaisant qui sauve sans mordre, tandis que vous vous amusez à mordre ceux qui s'approchent affectueusement de vous, sans ne rien sauver du tout. - Of zoo iets, - en meer! Doch waartoe? 't Is niet moeielyk om grappiger of geestiger te zyn dan 'n fransche chroniqueur (il avoue que sa ‘tirade’ n'est pas de l'or pur... heeft hem de Observateur in nickel betaald?) Ik, stumpert heb 't voor ‘or pur’ genomen, en ben na de Pène's bekentenis, nieuwsgierig eens iets van hem te zien, dat hy voor goud geeft. Ook schynt hy z'n ‘tirade’ toch zoo heel onpuur niet te vinden, daar hij ze in extenso herhaalt, waarom 't dan ook (met den terreneuve) te doen was. De Pène blykt een Schryver te zyn. In myn gevoel is die benaming een scheldwoord. Ik zou zeer bedroefd zyn als ik ooit iemand had leed gedaan om 'n blaadje te vullen. Myn brief aan D.v.T. heb ik eerst gepubliceerd nadat ik 2½ jaar had gewacht op antwoord. Ook heb ik hem laten verzoeken toch te antwoorden. Hy zei: dat die brief zoo mooi geschreven was - precies als de leerkooper en de huwelyksmakelaar. En dat zou men ook zeggen op myn refutatie van de N. British. De Hollanders zouden nog 't front hebben zich te verhoovaardigen op hun ‘letterkundigen’ die de engelschen ‘aan kunnen’ |
|