Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 461]
| |
Van den Rijn, 14 October.Volgens eene dezer dagen gepubliceerde naam- en ranglijst, zijn bij het pruissische leger geplaatst de volgende hoofdofficieren: 1 generaal-veldmaarschalk (de in 1783 geboren graaf Wrangel), 1 generaal-veldtuigmeester (Prins Karel), 1 generaal-inspecteur der kavallerie (Prins Frederik Karel), 40 generaals der infanterie en der kavallerie, 72 luit.-generaals, 91 generaals-majoor, 188 kollonels der infanterie en kavallerie, 42 kollonels der artillerie en genie, 152 luit.-kollonels der infanterie en kavallerie, 50 luit.-kollonels van de artillerie, der genie en van den trein, 507 majoors der infanterie en kavallerie, 150 der artillerie, der genie en van den trein. De 40 generaals der infanterie zijn allen van adel, en ook onder de verdere hoofdofficieren is het getal der adellijken het grootst. Wat de zeemagt aangaat, telt men 1 admiraal (Prins Adalbert), 1 vice-admiraal, 5 kapiteins-ter-zee, 16 korvet-kapiteins, 2 kollonels, 2 luit.-kollonels en 3 majoors. Met inbegrip van Königstein en Leipzig, liggen in 294 steden garnizoenen. In de ranglijst komen de drie oostenrijksche Aartshertogen, die in het afgeloopen jaar hunne eereposten als chefs van pruissische regimenten hadden nedergelegd, weder voor. De gewezen Souvereinen van Hannover, van Nassau en van Hessen ontvangen in hunne hoedanigheid als regimentchefs nog altijd de gebruikelijke rapporten. - Men schrijft uit Wiesbaden: ‘In eene vergadering, bijgewoond door 400 burgers, is besloten, zich te wenden tot het ministerie van Financien, met het dringend verzoek, de belastingen te verminderen. Waarschijnlijk staat deze beweging in verband met de gevreesde opheffing der speelbank; door welken maatregel, naar men beweert, de hoofdbron van de welvaart der Wiesbadensche gemeente gestopt zou worden.’ - Een Mainzer blad behandelt de staatkunde van het italiaansche gouvernement, en stelt zich de vraag: Welke vrienden of bondgenooten de heer Rattazzi zich verwerft? Het antwoord op die vraag is, volgens het bedoelde orgaan: Geene. ‘Indien men zich beijveren wilde (zegt het), elke sympathie te smoren, elke welwillendheid te | |
[pagina 462]
| |
vernietigen, zou men inderdaad de wijze, waarop de heer Rattazzi zich isoleert, ten voorbeeld moeten nemen. Hij neemt Napoleon en de clericalen in alle landen tegen zich in, door de wijze, waarop hij de Septemberconventie tot eene doode letter maakt, en niet minder wordt hij gehaat door de mannen der zoogenaamde actie-partij, omdat hij het hoofd en de ziel dier partij, Garibaldi, tot werkeloosheid doemt. Doch wij vergissen ons: niet allen doet hij eene ondienst door zijne weifelende houding. Den Paus en hen, die Victor-Emanuel tot den re-galantuomo uitriepen, gelijkelijk benadeelende, werkt Rattazzi ten behoeve der republikeinen, en Mazzini is hem dank schuldig. Wie het ééne belet, en het andere belemmert, zet de deur open voor eene derde mogelijkheid, en deze is, in de gegeven omstandigheden, niets anders dan de Republiek.’ |
|