Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 10 October.De Kölnische-Zeitung is in de gelegenheid gesteld geworden om het volgende viertal documenten medetedeelen, behoorende bij het geschrift van den heer Kératry over het mexicaansche Keizerrijk, hetwelk bij uittreksel verschenen is in de Revue Contemporaine en waarvan eerstdaags te Leipzig eene volledige uitgaaf, in het Fransch en in het Duitsch, het licht zal zien: 1o Een brief van den generaal Prim aan zijnen oom Echavaria, in Mexico, geschreven te Madrid in Mei 1863, juist een jaar nadat de generaal door Keizer Napoleon aan het hoofd der mexicaansche expeditie geplaatst was. De fransche minister Billault wordt in dien brief een grootspreker genoemd, omdat hij gezegd had, dat ‘het meineedige bestuur van Juarez verstuiven zou voor den adem uit Frankrijks mond.’ Over het algemeen doet Prim zich in dat schrijven kennen als een vriend der mexicaansche republikeinen, die niet moesten denken (zegt hij), dat de Spanjaarden naar Mexico zouden komen om de Franschen te helpen. Met blijkbaar leedvermaak schrijft de generaal: ‘De ontevredenheid over den mexicaanschen oorlog is in Frankrijk onuitsprekelijk groot. Hun, die mij naar mijne meening vragen, antwoord ik, dat de oorlog in Mexico zeer wel zou kunnen uitloopen op eene catastrophe voor Frankrijk. En dat is de waarheid. Stel u voor, dat de troepen van Forey het hoofd stieten tegen de muren van Puebla, en zich genoodzaakt zagen, te retireren! | |
[pagina 458]
| |
Ave Maria santissima! God alleen weet, wat in dat geval zou kunnen gebeuren.’ 2o Een brief van den spaanschen commandant op Cuba, Ramon de Diaz, aan Juarez, waarin hij dezen kennis geeft, dat door hem te Havanna ten behoeve der republikeinsche zaak in Mexico met goed gevolg eene inschrijving geopend was. Tevens betuigt hij Juarez zijne blijdschap over de omstandigheid, dat het toenemen der verwikkelingen in Polen en de jongste groote nederlaag der Geconfedereerden (de brief is gedagteekend van Julij 1863) zoo goed als zeker den Keizer van Frankrijk zouden noodzaken om van de mexicaansche expeditie aftezien en, zoodra in de hoofdstad der Republiek ‘het kaartenhuisje van een quasi-gouvernement’ zou opgebouwd zijn, zijne troepen uit Mexico terugteroepen. 3o Een brief van wijlen den te Parijs gevestigden mexicaanschen diplomaat Guttierez, den voornaamsten bevorderaar van het plan om in Mexico den monarchalen regeringsvorm intevoeren en den oostenrijkschen Aartshertog Maximiliaan de mexicaansche Kroon aantebieden. Uit dien brief, die tot dagteekening voert Parijs, 30 December 1863, en gerigt is aan een lid van het engelsche Parlement, blijkt, dat de mexicaansche raadslieden van den toekomstigen Monarch, ten gevolge eener schier onverklaarbare kortzigtigheid, de expeditie naar Mexico hielden voor eene zaak, welke zonder invloed blijven zou op de europesche staatkunde, en alleen aan den Keizer van Oostenrijk eene gunstige gelegenheid zou verschaffen om, zonder Venetie te moeten missen, aan zijnen broeder Maximiliaan eene schitterende positie te bezorgen. 4o Een brief van den chef van het militaire Kabinet van Maximiliaan aan den maarschalk Bazaine, gedagteekend 16 November 1865, waarin hij den maarschalk verzoekt, bij de tenuitvoerlegging van het decreet van 3 October van dat jaar, eene uitzondering te maken ten gunste van den burggraaf Rivo Palacios, en dien mexicaanschen edelman, indien hij den maarschalk in handen viel, niet te doen fusilleren. ‘Dit is (schrijft de kabinets-chef) de eenige uitzondering op het decreet van 3 October, welke de Keizer om geheel bijzondere redenen voornemens is te maken.’ Gelijk bekend is, hield het decreet van 3 October de aankondiging in, dat al de tegenstanders van het mexicaansche Keizerrijk, indien zij met de wapenen in de hand gevangengenomen werden, doodgeschoten zouden worden. | |
[pagina 459]
| |
- Van de onlangs in omloop gebragte geruchten omtrent de onzijdig-verklaring van Nederland, op verzoek der nederlandsche Regering zelve en met het bijoogmerk om tusschen Nederland, Belgie en Luxemburg een bondgenootschap tot stand te brengen, wordt thans ook door de Kölnische-Zeitung melding gemaakt. Zij keurt dat plan goed, - gelooft niet, dat daartegen noemenswaardige bezwaren bestaan, en meent, dat Pruissen er belang bij heeft om het te ondersteunen. Pruissen moet namelijk wenschen, dat een einde kome aan de vrees en den haat, welke het thans aan sommige naburige Staten inboezemt, en eene onzijdigverklaring van Nederland zou een zeer geschikt middel zijn om, althans wat dàt Rijk betreft, elken grond van achterdocht ten aanzien van Pruissen te doen verdwijnen. Bij deze gelegenheid wordt door de Kölnische-Zeitung beweerd, dat te Luxemburg door de groothertogelijke Regering nog geenerlei maatregelen genomen zijn tot slooping der vesting. Men heeft wel door de vestingwerken eene opening gemaakt, doch Luxemburg is daardoor nog geenszins eene open stad geworden. Art. 5 van het Londensche verdrag bepaalt, dat met de ontmanteling een begin zou worden gemaakt onmiddelijk na het vertrek van het pruissische garnizoen, en nu wil het geval, dat de laatste pruissische troepen reeds den 9den der vorige maand Luxemburg verlaten hebben. Zijn de kosten der slooping (zij worden, naar eene vermoedelijk zeer overdreven berekening, zegt de Kölnische-Zeitung, op 8 millioen geraamd) te aanzienlijk om de geheele ontmanteling op eenmaal te doen verrigten, dan kon de groothertogelijke Regering in elk geval beginnen met sommige gedeelten der vesting in de lucht te laten springen, zoodat zij reeds aanstonds volstrekt onhoudbaar werd. |
|