Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 26 September.De Berlijnsche correspondenten der Kölnische-Zeitung laten, van hun nationaal-liberaal standpunt, zich zeer gunstig uit over den loop, welken de debatten over het adres van antwoord in den noordduitschen Rijksdag genomen hebben. [In een telegram is gemeld, dat het adres aangenomen is met 157 tegen 58 stemmen.] Daar evenwel de voorname grond van hunne tevredenheid blijkbaar deze is, dat de discussie niet langer dan één dag heeft geduurd, en de geheele zaak alzoo ten spoedigste is afgedaan geworden, bevestigen hunne mededeelingen tevens het reeds vroeger geopperde vermoeden, dat de meerderheid in den Rijksdag ditmaal slechts half onwillig overgegaan is tot het aanbieden van een adres. - Aan hetgeen door graaf Bismarck, in de loop der beraadslagingen, over Luxemburg gezegd is, hecht men in zeker opzigt eene meer dan louter historische beteekenis. Na het uiteenspatten van het voormalige Duitsch-Verbond, beweerde namelijk de Bonds-kanselier, was het regt van Pruissen om in de vesting Luxemburg garnizoen te houden, twijfelachtig geworden, en om dat regt op een vasten grond te doen rusten, zou met den Koning-Groothertog eene nieuwe overeenkomst moeten gesloten zijn. De Koning-Groothertog had evenwel te kennen gegeven, dat hij Luxemburg niet langer door pruissische troepen bezet wenschte te zien; ‘en wij hadden even weinig regt (ging graaf Bismarck voort) om in strijd met den wil des Souvereins te Luxemburg garnizoen te houden, als wij het regt zouden hebben, dit te Rastadt te doen tegen den wil van den Groothertog van Baden, of te Mainz, indien wij niet met den Groothertog van Hessen een nieuw verdrag hadden aangegaan.’ Men leidt daaruit af, dat, indien de Groothertog van Baden goedvond, Rastadt te doen bezetten door pruissische troepen, daartegen, naar graaf Bismarcks meening, geen bezwaar zou bestaan. - In den gemeenteraad van Berlijn, schrijft men van daar aan de Kölnische-Zeitung, zal heden eene zaak | |
[pagina 440]
| |
behandeld worden, welke aanleiding tot groot misnoegen schijnt te geven. Er is namelijk spraak van, de stedelijke belasting op de huurwaarden (Haus- und Miethsteuer) met 100 pc. te verhoogen. - Men schrijft uit Kassel: ‘Wij namen kennis van het besluit des ministers zur Lippe, waaruit het ons bleek, dat de verwarring en de achteruitgang van ons regtswezen nu ook nog vermeerderd zijn met de opheffing van een der grootste voorregten onzer keurhessische justitie; de bevoegdheid namelijk der civile regtbanken om over onwettige handelingen van beambten, indien particuliere belangen daardoor geschaad worden, uitspraak te doen. Tevens begiftigt ons de nieuwe ministeriële verordening met een contentieus-hof, een product van franschen bodem, 't welk zal moeten trachten, zich hier te acclimatiseren. Op geen der voorstellen, door de hessische notabelen gedaan, is derhalve acht geslagen. Men heeft behouden hetgeen in de vorige maatregelen des ministers zoo algemeen was afgekeurd, en heeft nieuwe krenkingen bij de oude gevoegd. De graaf Lippe schijnt zich gehaast te hebben met het invoeren dezer zoo impopulaire veranderingen, die hij zekerlijk noch door het noordduitsche Parlement, noch door eene commissie van notabelen had kunnen doen aannemen.’ - Men verneemt uit Wiesbaden, dat het geschil met Hertog Adolf over de domeinen definitief is geregeld. De Hertog behoudt de kasteelen Bibericht, Weilburg en Platte, met de daarbij behoorende parken, de grieksche kapel, benevens de goederen Hornau en Königstein, en zou bovendien eene schadeloosstelling ontvangen van 15 millioen fl. - Volgens de badensche dagbladen, heerscht daar te lande bij voortduring zekere spanning tusschen de hoogere geestelijkheid en de Regering, veroorzaakt door de van den aartsbisschop van Freiburg uitgegane verordening, waarin hij den aanstaanden geestelijken vermaant, zich niet te onderwerpen aan het door het gouvernement voorgeschreven examen. De met de Regering in betrekking staande Karlsruher-Zeitung zegt daarover: ‘Het spreekt van zelf, dat dit verbod geene wettige kracht heeft, en alleen ten gevolge hebben kan, dat jonge lieden, die zich daaraan onderwerpen, beroofd worden van uitzigt op plaatsing in eene kerkelijke bediening. Wij betreuren het zeer, dat een hooggeplaatst geestelijke heeft kunnen besluiten, eenen zoo nadeeligen invloed uitteoefenen op de toekomst van | |
[pagina 441]
| |
jonge lieden, die den geestelijken stand willen omhelzen, doch meenen, dat de pligt der Regering eischt, hen ten volle intelichten omtrent het onwettige van des aartsbisschops verlangen.’ Een Mainzer blad, dit mededeelende, laat daarop de vraag volgen of dit den jongen lieden baten zal, daar zij toch waarschijnlijk weinig kans op plaatsing hebben, indien zij, tegen den wil hunner geestelijke overheid, zich aan het door de Regering gevorderde examen onderworpen hebben. |
|