ben schoolgegaan, en op die school onze taal verleerd, en zóó is letterkundige onnatuur onze natuur geworden, dat we vaak meenen buitensporig te zyn, waar we terugkeeren tot eenvoud. Deze parenthese hebt ge te danken (of te wyten) aan een denkbeeld dat zich tussen regel 2 & 3 van dezen brief aan my opdeed, om op uwe vraag: ‘waarover ik spreken zou op 't Congres?’ te antwoorden: ‘Over leugens in 't spellen, of zoo iets.’ Maar ik antwoord dat niet, want eilieve: is 't volstrekt noodig dat ik nu, begin Juli, verklaar welk onderwerp my op 19. 20. 21 Aug. bezielen zal? Dat weet ik niet, en ik bewonder de lieden die dat wel weten. Is 't noodig, dan zal ik U het onderwerp opgeven, maar - liever niet. En is 't bovendien noodig, dàt ik spreek over 't geheel? Waarom? Er zal wysheid genoeg te koop zyn, en ik denk gedurig aan het juiste woord van Prof: Heremans op 't internationaal Congres voor Sociale wetenschappen: ‘'t Is hier een woordenkermis.’ Nog eens, is het dus volstrekt noodig, dat ik my nu reeds doe inschryven als spreker? Zeker zou het een onderscheid maken als ik, daar zynde, door het gehoorde my opgewekt voelde tot tegenspraak of toelichting. Dat verwacht ik, en dan zou het zwygen my zelfs moeielyk vallen. Ik zal gloed voelen, wanneer ik door woordenboekschryvers de taal, gansch het volk dus, hoor behandelen als afhangende van een e of o meer of min, en stervend of levend met een c.h.! Ja, dan wordt ik verdrietig, want niet in zulke ellendige, geheel willekeurige, schoolmeestery ligt het belang der trompet van onze ziel. Ik vat het woord taal hooger op, en voel me vernederd en gekrenkt in dien zin een
heele of halve collega van ‘letterkundigen’ te zyn. 't Is daarmeê als met de moraal. Men vindt deugden uit, en beoefent die (negatief meestal, door onthouding van iets schadelyks) om deugd d.i. positief, werkend goed zyn, te kunnen ontberen. Ik heb 't reeds elders gezegd, Cicero weet niet wat Vossius een ablativus absolutus noemt, maar hy donderde flink, zonder Vossius. Ik denk dat er in de instructie der Cherubim die Adam uit het Paradys jaagden, wel taalfouten zullen geweest zyn.
Hoe dit zy ik wenschte my niet te verbinden tot spreken. Of althans niet over een bepaald onderwerp. Is het echter noodig, wees dan zoo goed het my medetedeelen dan zal ik iets opgeven.
En - eene spreekbeurt vooraf Ronduit gezegd zou ik, zonder dat, geen kans zien Gent te bezoeken. Indien het U mogelyk is, my eene zoodanige conférence te verschaffen, neem ik genoegen met de