schoone bepalingen in 't Indisch staatsblad, en 't kultuurstelsel zou zoo slecht niet wezen als 't behoorlyk gehandhaafd werd. Al wat men dat stelsel aanwryft, is afwyking van het stelsel. Van den Bosch heeft uitdrukkelyk voorgeschreven den geringen man te beschermen, zyne klagten aantehooren.
Die tractementsverhooging der hoofden is, met het oog op 't doel, bespottelyk. Ze kunnen 't er niet voor doen. Maar al ware er evenredigheid tusschen de schadeloosstelling voor knevelary en wat de Hoofden daarover zouden moeten opgeven, wie zal de zoo goedkoop gekochte eerlykheid controleren? De ambtenaren. Ja, zy! 't staat in hunne instructie. Ook stond het in myn instructie. Ik deed het, en lyd gebrek, t Is zeer aanmoedigend. 't Zou een groote held zyn die 't my nu nadeed.
Geen enkel eerlyk man in de Kamer. O, ik kon wat sommigen aangaat, meer bepaald spreken, en zelfs de gissing wegnemen, dat ik onderscheid maakte tussen politieke en andere eerlykheid, (wat ik niet doe) door bijv. vander Hucht zeer personeel een schelm te noemen, maar dit behoeft niet. De politike valscheid is my ruim voldoende. Kan het toeval zyn, onachtzaamheid, slordigheid, dat Stieltjes die in een zyner stukken, voor hy lid van de kamer was, verklaarde dat ik de kwestie van Vryarbeid volkomen juist had beoordeeld, my niet noemde by de behandeling dier zaken? By zooveel stryd, by zooveel verwarring van begrippen, was 't toch de moeite waard, dunkt me te wyzen op een geschrift dat die (zoogenaamde) kwestie tot klaarheid had gebragt. (Ik meen dat zyn termen waren: ‘dat er na myne uiteenzetting daaromtrent, geen twyfel of stryd daarom meer zyn kon’, of zoo iets. Ook Sloet heeft particulier geschreven: dat ik de waarheid had gezegd.)
Kan dat zwygen toeval zyn? En is 't dan niet om bitter te worden? Nu, dat ware niets, indien die bitterheid lust en kracht tot stryd gaf, maar ik ben over 't bittere heen, misselyk, partant: onbekwaam. Ik zou niets kunnen dan schelden. Toch was ik zacht, vroeger.
Neen, neen, uwe (geheel onnoodige) verdediging van de wyze waarop gy critiseert, is waarlyk niet sophistisch. Verander, om sHemels wil niets. Maar dat zoudt ge ook niet kunnen. Gedurig denk ik, by 't lezen uwer vonnissen, ‘hoe leest men dat?’ Ik stel me allerlei lezers voor, en heb geen begrip van den indruk. Want, òf ze begrypen het, en dan moeten er veel altaren worden omgegooid, òf ze