Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 31 Mei.De dagbladen behelzen voortdurend correspondentie-artikelen uit kleine duitsche Staten, waarin gezegd wordt, dat eene volkomen annexatie aan Pruissen de voorkeur zou verdienen boven den halfslagtigen toestand, in welken tegenwoordig die souvereiniteiten verkeeren. ‘In het naburige Hertogdom Meiningen (aldus wordt uit Thuringen geschreven) heeft de aartsvaderlijke betrekking, die, nog lang na het begin dezer eeuw, tusschen Vorst en Volk bestond, plaats gemaakt voor zekere nuchterheid van beschouwing, welke het geenszins kan goedkeuren, dat men tegenwoordig ongeveer ½ millioen gulden meer dan vroeger aan belasting betaalt. Wel is waar heeft de Regering het vooruitzigt geopend, 100,000 fl. te besparen, door het invoeren van zekere vereenvoudigingen in de wijze van bestuur; maar die maatregelen zouden eerst na verloop van eenige jaren kracht van wet bekomen. Ook schijnen de toegezegde bespa- | |
[pagina 269]
| |
ringen niet voldoende te zijn, en dit zal zoo blijven, zoo lang niet de Hertog zelf het voorbeeld geeft. Van het afstaan, of gedeeltelijk afstaan, der domaniale inkomsten schijnt geene spraak te zijn. - Aan het Groothertogdom Weimar is onlangs door den minister von Watzdorff de verrassende mededeeling gedaan, dat het weimarsche leger nagenoeg geheel en al in de pruissische armee was ingelijfd, en dat door dezen maatregel eene besparing plaats had van 700,000 th. De Volksvertegenwoordiging zou misschien niet zoo gereedelijk genoegen hebben genomen met deze verandering, indien niet de zuinigheid alle bedenkingen tot zwijgen had gebragt; de conventie werd dan ook door de Kamer goedgekeurd. Ook besloot de Landdag, den Groothertog te verzoeken, afstand te doen van één negende gedeelte zijner inkomsten, door die van 280,000 th. op 250,000 th. te brengen; doch dat voorstel vond geen ingang. Dit alles behoort onder de teekenen des tijds, en men kan op grond van een en ander met zekerheid voorspellen, dat de kleine duitsche Staten hunnen ondergang met rassche schreden naderen. De Vorsten zijn daarop dan ook ten volle voorbereid, en zij zien hunne mediatisering met kalmte tegemoet. Na het verliezen der souvereiniteit, laten zij de domeinen in familie-vermogen veranderen; dan zijn zij particulieren, die zich met hunnen rijkdom overal met glans kunnen vertoonen, en, - voor zoo ver sommige eenig talent bezitten, - kunnen zij eene plaats innemen in het Parlement naast de hertogen van Ujest en Ratibor.’ |
|