Volledige werken. Deel 12. Brieven en dokumenten uit de jaren 1867-1868
(1979)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 5 Februarij.Het getal militairen, die door de tot het Noordduitsch-Verbond behoorende Staten bij pruissische brigaden zullen worden ingedeeld, schijnt nu vastgesteld te zijn op 34 bataillons infanterie en jagers (18,156 man) en 12 escadrons kavallerie (1782 man). Hiervan leveren: Mecklenburg-Schwerin 5 bataillons inf. en 4 escadrons kav.; Oldenburg 3 bataillons en 4 escadrons; Brunswijk 3 bataillons en 4 escadrons; Weimar 3 bataillons; Anhalt 3 bat.; de Hanzesteden 3 bat.; Coburg 2 bat.; Altenburg 2 bat.; Meiningen 2 bat.; Lippe 2 bat.; Mecklenburg-Strelitz 1 bat.; Hessen 1 bat.; Waldeck 1 bat.; Sondershausen 1 bat.; Rudolstadt 1 bat., en Reuss 1 bat. De inlijving van de bij enkele dezer troepen behoorende pionniers en kanonniers heeft tot nog toe niet plaats gehad. - De luit.-generaal von Manstein, die den generaal von Manteuffel zal vervangen als militairen gouverneur van Sleeswijk, is van Berlijn naar zijne nieuwe standplaats vertrokken. - Prins Karel van Beijeren heeft, naar men zegt, om redenen van gezondheid zijn ontslag genomen als lid van den beijerschen Senaat. - De centrale commissie van het Binnenlandsche Zendelinggenootschap (innere Mission) houdt zich bezig met het ontwerpen eener petitie aan het noordduitsche Parlement, strekkende tot afschaffing der speelbanken. - De Bank te Dortmund heeft hare balans over het afgeloopen jaar overgelegd. Die inrigting heeft in 1866 7060 wissels gedisconteerd, ten bedrage van 531,495 th. De ontvangsten waren 737,481 th.; de uitgaven 711,824 th.; op 31 December waren in kas 121,606 th. Van de behaalde winsten werd den deelhebbers een dividend van 10 pc. uitbetaald. | |
[pagina 72]
| |
- De te Elberfeld ontdekte valsche thalerstukken moeten zeer kunstig vervaardigd zijn, dewijl zij, niet alleen op het gezigt, maar zelfs aan den klank moeijelijk van echte te onderscheiden zijn. De tot nog toe ontdekte dragen de jaartallen 1785 en 1786. - De Landhuishoudkundige Vereeniging te Keulen heeft dezer dagen eene vergadering gehouden, waarin de dienstboden- of arbeiders-kwestie behandeld geworden is. Aanleiding hiertoe was gevonden in de steeds toenemende klagten van landbouwers en economen, dat het verkrijgen van boerenknechts hoe langer hoe moeijelijker werd. Algemeen werd erkend, dat ééne der hoofdoorzaken hiervan gelegen was in het onvoldoende van het loon; vooral, indien men dit vergeleek met de betaling aan fabrieksarbeiders. Een boerenknecht, namelijk, ontvangt, boven kost en inwoning, 70 à 80 th. 's jaars, of wel (indien bedongen is, dat hij zich zelven onderhoudt) 16 groschen (96 cents ned.) daags. De fabriek-arbeider kan 18 à 25, ja somtijds zelfs 28 groschen daags bedingen, en geniet bovendien meer vrijheid: hetwelk, vooral voor jonge lieden, zeer aanlokkelijk is. Hiertegenover staat echter (volgens eenige sprekers op die bijeenkomst), dat de toekomst van den fabrieks-arbeider veel treuriger is dan die van den landman, zoowel wat zijne zedelijkheid, als wat zijnen ligchamelijken toestand aangaat. Op het land ontwikkelt zich de jongeling tot volkomen gezondheid, en kan gewoonlijk, in tijden van tegenspoed, staat maken op bescherming en hulp van zijnen meester; terwijl de werklieden in groote industriële ondernemingen, veelal, reeds zeer jong ziekelijk worden, en door hunne patroons worden beschouwd als onbezielde werktuigen. Men besloot alzoo, middelen te beramen om vele ouders met deze uitkomsten der statistiek bekend te maken, opdat zij hunnen invloed zouden gebruiken om hunne kinderen bij den landbouw te plaatsen. Eenige grondeigenaren deelden de opmerking mede, dat het beter is, de boerenknechts als daglooners in dienst te nemen, en hun, buiten den werktijd, volle vrijheid te laten, dan hen in huis en in den kost te nemen. Vooral gehuwde arbeiders hadden gaarne hunne eigene huishouding, en kwamen natuurlijk met 17 groschen beter toe, dan indien zij een gedeelte van hun loon voor een eigen huishouden moesten afzonderen. Van eene andere zijde werd beweerd, dat men in den aanvang des jaars lager loon behoorde te betalen, en gedurende den zomer de betaling verhoogen moest. Ook werd aanbe- | |
[pagina 73]
| |
volen, de betaling voorwaardelijk te maken, en het bedrag te doen afhangen van den ijver der betrokkenen. Eenstemmig was men van oordeel, dat de toestand der landhuishoudkundige ondernemingen geene verhooging van loon toeliet, en dat (naast concurrentie der fabrieken) de verpligte driejarige diensttijd allernadeeligst influenceerde op de werkkracht van den landbouw. De landjeugd immers (aldus redeneerde men) wordt het zwaarst door de wet op de krijgsdienst getroffen, daar zij een veel geringer aantal vrijstellingen wegens ligchaamsgebreken geniet. - Men verneemt, dat de pruissische commissie voor de groote tentoonstelling te Parijs voornemens is, het model van eene complete dorpsschool derwaarts te zenden. Er zou reeds last gegeven zijn, op dusdanige scholen door de leerlingen een en ander te doen vervaardigen, dat gelegenheid geven zou, over die inrigtingen een oordeel te vellen. Deze voorwerpen zouden bestaan in een schoonschrift, een dicté, een opstel, en de schriftelijk beredeneerde oplossing van een rekenkunstig vraagstuk. De Mainzer-Beobachter, dit mededeelende, vraagt: ‘hoe men het zal aanleggen om den toeschouwers de gegronde zekerheid te geven, dat dit werk van scholieren, en niet van hunne leermeesters, is?’ - Op eene interpellatie van de Afgevaardigden Kratz en Kleinsorgen, heeft de minister von Mühler in de Kamer te Berlijn verklaard, dat, naar zijne meening, de schadevergoeding voor runderen, die op hoog bevel moesten worden afgemaakt, geheel en al in de termen viel van de wetten op de onteigening ten algemeenen nutte. Het schijnt evenwel nog niet geheel beslist te zijn, hoe in de bedoelde gevallen zal worden gehandeld en (volgens sommigen) kan de wet op onteigening reeds daarom niet volkomen van toepassing zijn, wijl de daarbij bedoelde schadeloosstellingen terstond, en tegelijk met de onteigening zelve, worden uitbetaald na vooraf te zijn vastgesteld, terwijl de landman eerst geruimen tijd na het afmaken van zijn vee de daarvoor door eene regtbank te bepalen vergoeding ontvangen zou. - Te Keulen heeft in den Gürzenich eene vergadering plaats gevonden van vertegenwoordigers der zoogenaamde arbeiders-partij, waarbij niet minder dan 2000 personen tegenwoordig waren. De voorzitter (de heer Muschard) viel hevig uit tegen de ‘oud-liberalen’ en de ‘vooruitgangspartij’, en drong aan op de keuze van den heer | |
[pagina 74]
| |
Rittinghausen, als Afgevaardigde in het noordduitsche Parlement. Deze persoon was, volgens den spreker, de eenige ware Vertegenwoordiger des volks, dat toch voor het grootste gedeelte uit arbeiders bestond. ‘De andere partijen (ging hij voort) willen het volk alleen gebruiken tot het opbrengen van belastingen, en het winnen van veldslagen. Het maken van wetten behouden zij zich zelven voor, en den werkman blijft het ten slotte vrij, de plaats te kiezen, waar hij van honger wil omkomen. De heer Rittinghausen heeft in 1846 de regten der sleeswijk-holsteinsche bevolking tegen Denemarken verdedigd, en, later in Frankrijk opgetreden als vertegenwoordiger van den vierden stand, grooten bijval verworven; zoodat hij met regt als de geschiktste candidaat der democratie kan worden aanbevolen.’ De heer Naumann (een handwerksman) drong aan op de keuze van den heer Bürgers, en hij verdedigde de vooruitgangspartij. Vooral bestreed hij de door de socialisten gevorderde hulp van staatswege, wijl, volgens hem, de meeste kracht in eigene ontwikkeling en inspanning moest gezocht worden. Hierin vond hij echter veel tegenspraak. Zekere heer Schopp beweerde, dat men de hulp van den Staat niet ontberen kon, en daarop minstens even veel regt had als bijv. kapitalisten, die bij groote ondernemingen zich den waarborg der rente door den Staat wisten te verschaffen, en op die wijze hunne zakken vulden. Het lid Hellwitz waarschuwde tegen de verkeerdheid, die liggen zou in het streven naar privilegien voor zich zelven, nadat men zich vereenigd had om de voorregten van anderen te bestrijden. Nog vele andere sprekers namen het woord, waaronder ook de twee candidaten Rittinghausen en Bürgers. De stemming scheen ten voordeele van den eerste te zijn, en men verwacht, dat zijne candidatuur zeer ernstig zal worden doorgedreven. |
|