Volledige werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866
(1977)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 25 november.Het provinciaal bestuur te Keulen heeft bekend gemaakt, dat, krachtens vorige besluiten dienaangaande, maatregelen genomen zijn tot het beletten der zoogenaamde passiespelen (mysterien), waarin onderwerpen uit de bijbelserie geschiedenis, voornamelijk uit het leven en lijden des Verlossers, ten tooneele worden gebragt. Aanleiding hiertoe was gevonden in het door zekeren Schneider, zich noemende directeur van het Passiespel te Furstenfeldbruck, in Beijeren, gepubliceerd berigt, dat hij dezer dagen met zijnen troep te Keulen aankomen en daar zijne voorstellingen geven zou. - Den 20sten is in die stad een jongeling van 19 jaren, geëmployeerde op het postkantoor, in hechtenis genomen, op het oogenblik, dat hij naar Parijs wilde vertrekken. Het trok de aandacht van een politie-beambte, dat een valsche knevelbaard, waarmede hij zich scheen te willen vermommen, afviel, kort nadat hij aan het spoorwegstation een biljet had genomen. Onder weg naar de politiebureau, loste hij, zonder ernstig gevolg, twee schoten uit een revolver, op den agent, die hem begeleidde. Men vond hem in het bezit van circa 5000 th. Het schijnt overigens dat de politie tevens eene bende valsche munters op het spoor is. Vele personen te Deutz zijn gearresteerd, onder anderen een niet onaanzienlijk koopman, bij wien men voor omstreeks 10,000 th. aan valsche Kassenscheine gevonden heeft. Ook schijnt er valsch goudgeld in omloop te zijn. Een marskramer heeft gepoogd, stukken van twee Friedrich's d'or uittegeven. Toen men de echtheid in twijfel trok, maakte hij zich uit de voeten. - Uit Darmstadt wordt geschreven, dat de nieuwbenoemde gezant van Pruissen, de heer von Wentzel, den Groothertog zijne geloofsbrieven heeft aangeboden. De Mainzer bladen doelen herhaaldelijk | |
[pagina 757]
| |
op de moeijelijkheid van de taak, welke deze diplomaat zal te vervullen hebben, vooral in verband met den tweeslachtigen toestand van Oberhessen. Volgens de Kreuz-Zeitung (en geen der hessische bladen loochent dit beweren), beweegt zich te Darmstadt eene antipruissische partij, ‘die de onbeschaamdheid heeft, zich de duitsche te noemen.’ Vrij algemeen is men van oordeel, dat de toestand van Oberhessen ‘pijnlijk en onhoudbaar’ is. Op de beschuldiging, dat men in de hessische hoofdstad Pruissen niet genegen is, antwoordt de Mainzer Beobachter met de vraag: ‘Of men zich dit, na al het voorgevallene, anders had voorgesteld?’ - Men verneemt uit Frankfort, dat de Munt dier stad eerst op 1 Januarij e.k. geheel en al zal overgaan onder pruissisch beheer. Toch zijn reeds nu in die inrigting dubbele pruissische thalers geslagen. - Het plan om aldaar eene filiale van de Bank te Berlijn opterigten schijnt nog niet opgegeven te zijn, ofschoon velen het betwijfelen, of zij zal kunnen concurreren met de Frankforter Bank. Deze, namelijk, disconteert tegen 3½ pc., terwijl ook bovendien in het gewone handelsverkeer goede wissels tegen slechts 2¾ pc. te plaatsen zijn. Het disconto der Berlijnsche Bank bedraagt 4½ pc. - De Koningin vertoeft nog altijd te Coblenz, en maakt uitstapjes in de omstreken. Dezer dagen bezocht zij te Keulen den Dom; de onder hare bescherming staande armenschool; het Vincentius-huis; den tuin van het genootschap Flora, en het militaire lazareth. In dit laatste gesticht is sedert eenigen tijd de verpleging door vrouwen ingevoerd. Men verneemt dienaangaande, dat H.M. eene som van 2000 th. heeft beschikbaar gesteld tot het opsporen van middelen, waardoor de inrigting der militaire hospitalen nog zou kunnen verbeterd worden. - Het Gewerbe-Verein, te Coblenz, een genootschap, dat zich de ontwikkeling en bescherming van de arbeiders-klasse ten doel stelt, heeft onder anderen besloten, eene soort van hal opterigten, waarin elk handwerksman zijnen arbeid ten verkoop zou kunnen aanbieden, zonder eerst genoodzaakt te zijn, een winkel te huren. - In de gietstaal-fabriek van den heer Krupp, te Essen, werken ruim 8000 arbeiders, die gedurende het jaar 1865 honderd millioen ponden gietstaal geleverd hebben. Aan die inrigting waren verbonden: 160 stoomwerktuigen, 39 stoomhamers, 400 smelt-, gloei- en cementovens. - Men verzekert, dat de Bergwerk-maatschappij te Bockum van de beijersche Regering eene bestelling heeft ontvangen van | |
[pagina 758]
| |
96 stukken kanon van gietstaal, met getrokken loop. - Men schrijft uit Andernach, dat de directie der Rijn-spoorweg-maatschappij bereid is tot het leggen van een spoorweg van die plaats naar Mayen, mits de betrokken gemeenten genegen zijn tot het afstaan van gronden. Men weet, dat diezelfde directie, onder gelijke voorwaarde, zich bezighoudt met het ontwerpen van een spoorweg door het Ahrthal. - De Koburger bladen zeggen, dat de vraag, of de als ‘persoonlijk geschenk’ voorgestelde afstand der Schmalkalder bosschen aan den Hertog moet geacht worden te strekken tot vergoeding voor de door beijersche troepen geheven oorlogscontributie en van de verder door inkwartiering enz. geleden schade, nu in zoo ver ontkennend beantwoord is, dat 27,000 fl. voor die vergoedingen zijn aangewezen. ‘Of dit bedrag voldoende is (gaan die bladen voort); of voorts deze uitgaven zullen bestreden worden uit 's lands kas, dan wel uit de particuliere fondsen van den Hertog, dien men de Schmalkalder wouden ten geschenke gaf, dit moeten wij onbeslist laten.’ - Van den Neder-Rijn wordt medegedeeld, dat aldaar, in onderscheidene gemeenten, petitien worden geteekend, strekkende tot afschaffing van de tollen. Men zegt daarin, dat het onbillijk is, juist die streken met dit bezwaar belast te laten, welke niet bevoordeeld worden door het bezit van spoorwegen. Daar bovendien in de nieuw aangehechte landen het verkeer op de openbare wegen grootendeels geheel vrij is, schijnt het eene anomalie, de oude provincien te laten gebukt gaan onder een misbruik dat in de nieuwe is opgeheven. - Volgens eene in de meeste Rijnsche bladen overgenomen statistiek, bestonden in Duitschland, in 1792, niet minder dan 192 Souvereinen onder de benamingen van Keurvorsten, Hertogen, Vorsten en Graven. Bovendien telde men nog 83 geestelijke Rijks-vorsten, aartsbisschoppen, bisschoppen, abten, enz.; vervolgens nog 41 vrije Rijks-steden, 6 vrije Rijks-dorpen en omstreeks 1500 Rijks-ridders, welke laatsten, hoewel geene zitting nemende in de Rijks-dagen, toch eene soort van halve souvereiniteit uitoefenden, daar zij alleen van den Keizer afhingen. Volgens eene beslissing van Rijks-afgevaardigden in 1803, werden vele Rijks-steden en geestelijke vorsten gemediatiseerd, en werd hun gebied in grooter Staten ingelijfd. Soortgelijke maatregelen waren een gevolg van den Presburger vre- | |
[pagina 759]
| |
de in 1805, en van de oprigting van het Rijn-verbond. De Bonds-acte van 1815 maakt nog melding van 42 Staten. Door uitsterven en overdragt daalde het getal der Vorsten vóór en in 1866 tot 34, benevens 4 vrije Steden. Daarvan verdwenen in dezen zomer 5 Vorsten en eene Stad. - Het weekblad van het National-Verein zegt, op goede gronden te kunnen verzekeren, dat eenige kleine noordduitsche Vorsten op het punt staan, ten behoeve van Pruissen te abdiceren. - De kadettenschool te Kassel, gesticht in 1771, door Landgraaf Frederik II, is naar Berlijn overgeplaatst. - Koning Lodewijk van Beijeren heeft een bezoek gebragt aan het groothertogelijk Hof te Darmstadt. De beijersche Vorst werd aan het stationsgebouw ontvangen door de Prinsen Kavel, Lodewijk en Wilhelm, en woonde 's avonds in de opera de voorstelling der ‘Afrikanerin’ bij, na afloop waarvan hij weder vertrokken is. - Men verzekert, dat de Mainzer gemeenteraad eenstemmig besloten heeft, bij de Regering aantedringen op de verwijdering der Jezuiten. |
|