Volledige werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866
(1977)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermdVan den Rijn, 5 November.Men schrijft uit Nassau: ‘Het zal onzen soldaten voortaan mogelijk zijn te huwen; hetgeen vroeger niet geschieden kon. Volgens de vroegere nassausche wetten namelijk, was het den tot de militaire dienst opgeroepene, gedurende den vollen 6- of 7 jarigen duur van zijnen diensttijd, verboden te trouwen. Ook mogt hij zich nergens vestigen of eenig bedrijf uitoefenen, zoo lang hij in de termen viel van opgeroepen te kunnen worden. Het was echter steeds alleen de armere klasse, die benadeeld werd door deze bepalingen. De eenigzins gegoede kocht zich vrij, waartoe slechts fl. 400 vereischt werden.’ - Te Wiesbaden verheugt men zich in het vooruitzigt, dat de koninklijke familie aldaar een gedeelte van den zomer zal komen doorbrengen. Ook in andere opzigten ontvangt die stad vele blijken van welwillendheid. Zoo heeft de koninklijke intendantuur van den schouwburg maatregelen genomen, die de spoedige opvoering van de ‘Africaine’ doen tegemoetzien, en men verzekert, dat in den aanstaanden zomer het geheele personeel van het koninklijk ballet te Berlijn tijdelijk aan Wiesbaden zal worden afgestaan. Dit alles zal de vergrooting van den schouwburg noodzakelijk maken. Reeds heeft de Koning vergund, over zijne loge te beschikken; dat wil zeggen: over de loge, die vroeger de hertogelijke heette. - In de nabijheid van de spoorwegstation te Biberich wordt eene ijzersmelterij opgerigt, en nog andere industriële ondernemingen staan voor de deur. Vroeger was dikwijls het verbod, om in de nabijheid van het kasteel hinderlijk te zijn door gedruisch of rook, eene belemmering, die thans is opgeheven. Ook de paardenspoorweg zal eerlang door stoom worden geëxploiteerd. Sedert eenige dagen is de hertogelijke slottuin voor het publiek gesloten. Op het kasteel vertoeft nog altijd Hertogin Adelheid, die aldaar hare bevalling schijnt aftewachten. - De pruissische civile gouverneur von Diest heeft alle beambten in het Nassausche strenge voorschriften gegeven om de burgerij | |
[pagina 733]
| |
voorkomend en beleefd te behandelen. - De gewezen Hertog bevond zich dezer dagen tijdelijk te Frankfort. Een zijner vroegere hofbedienden, een oud man, die eene lange reeks van jaren bij de hertogelijke familie in dienst geweest is, hem onverwacht op straat ontmoetende, viel in onmagt. Uit Frankfort wordt gemeld, dat vele agnaten van de keurvorstelijkhessische familie die stad zullen komen bewonen. Ditzelfde verwacht men van den Vorst van Isenburg-Wächtersbach. - Het Frankfurter-Journal bevestigt het berigt, dat de jongelieden, die hun 21ste jaar reeds hadden bereikt tijdens de annexatie, vrij zullen zijn van militaire dienst. De gemeenteraad van Marburg (Keurhessen) heeft eene deputatie afgevaardigd aan den heer von Möller, den pruissischen commissaris, om hem de belangen dier stad op het hart te drukken, en voornamelijk aantedringen op het behoud der universiteit. De heer von Möller heeft, naar men zegt, zeer geruststellende verzekeringen gegeven. Het bovengenoemde Frankforter dagblad schrijft: ‘Bij het opzien, teweeggebragt door de bekende brochure: ‘Het badensche verraad, enz.’, zag men met spanning de uit Karlsruhe toegezegde grondige wederlegging tegemoet. Die wederlegging is eindelijk in het licht gekomen; maar grondig is zij niet. De schrijver verklaart, gebruik te hebben gemaakt van officiële bronnen, en daaraan valt, na inzage van zijnen arbeid, niet te twijfelen. Eene andere vraag echter is het, of het hem gelukt is, de beschuldigingen te ontzenuwen, die tegen de leiding der badensche troepen waren aangevoerd? Met droefheid moet men die vraag ontkennend beantwoorden. Wel vinden wij overal in deze zoogenaamde wederlegging beschuldigingen ingebragt tegen legerhoofden van andere troepen (welker gegrondheid niet ontkend wordt, doch die hier niets ter zake doen); maar van afdoend antwoord op de zware aanklagten tegen Prins Wilhelm van Baden (of zijne lastgevers) geen spoor! Ieder, die de aanklagt las, zal erkennen, dat eene flinke, heldere verdediging hoog noodig was.’ Te Heidelberg is eene vergadering gehouden van het National-Verein, waarin voornamelijk op den voorgrond traden de vragen: in hoe ver Pruissen de zuidelijke Staten had behooren te behandelen als Keurhessen, en de toekomstige verhouding tegenover het Zuidduitsch-Verbond. De heer von Rochan meende, dat het eerbiedigen | |
[pagina 734]
| |
van de onafhankelijkheid der zuidelijke Staten, om staatkundige oorzaken, te prijzen was, daar eene tegenovergestelde handelwijze Frankrijks inmenging zou hebben na zich gesleept. De hoogl. Papenstecher was van meening, dat de eindelijke inlijving der zuidelijke Staten onvermijdelijk was, en dat men zich te dien aanzien niet had te storen aan de vrees voor Frankrijk, daar de naijver van dat land toch niet zou uitblijven. ‘Niet omdat Pruissen bescheiden was (zeide die spreker), bleef Frankrijk werkeloos, maar omdat men aan gene zijde van den Rijn zich niet behoorlijk voorbereid gevoelde. Zoodra men ginds zich sterk genoeg acht, zal het blijken, dat men even ontevreden is over de partiële annexatien, als men dit had kunnen zijn over de inlijving van geheel Duitschland.’ Alle sprekers kwamen echter hierin met elkander overeen, dat buitenlandsche bemoeijenis met kracht moest worden geweerd. - Men verneemt uit Neuwied, dat de voorbereidende werkzaamheden tot het aanleggen van den spoorweg Ehrenbreitstein-Siegburg (regter-Rijnoever) zijn aangevangen. Zij worden bestuurd door den heer Schwartz, den ontwerper der ijzeren bruggen over den Rijn en de Moezel te Coblenz. - Men schrijft uit Sinzig, dat de kans op het aanleggen van een spoorweg door het Ahrthal zeer toegenomen is. De directie van den Rijnspoorweg schijnt besloten te hebben, het plan uittevoeren, mits de gemeenten haar tegemoetkomen door kosteloozen afstand van gronden. - De Düsseldorfer-Zeitung, die, naar men gelooft, uit officiële bronnen put, ontkent, dat er tusschen Pruissen en Wurtemberg oneenigheden zouden bestaan over het bezit der vesting Ulm. Volgens dat blad, wenscht Pruissen zich niet te mengen in de militaire aangelegenheden der zuidelijke Staten, daar het juist waarde hecht aan de onafhankelijkheid dier Rijken. Pruissen heeft (volgens de Dusseldorper courant) niet het minste belang bij de geïsoleerde vesting Ulm, en de zuidduitsche Staten, op pruissische wijze hunne soldaten ligtende, kunnen 200,000 man op de been brengen; hetgeen, tot bewaking der grenzen tegen een buitenlandschen vijand, ruim voldoende is. |
|