Volledige werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866
(1977)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 729]
| |
Van den Rijn, 31 October.Uit Mainz en omstreken vertrekken vele landverhuizers naar America. - Het groothertogelijk ministerie is onaangenaam verrast door het berigt, dat, binnen acht weken, een pruissisch generaal het contingent zal komen inspecteren, hetwelk Hessen leveren moet aan het Noordduitsch-Verbond. Men schijnt zeer verlegen te zijn met die tijding, en dit stelt, volgens anderen, juist de noodzakelijkheid in het licht, de bedoelde inspectie spoedig en streng te doen plaats vinden. - De van verzet beschuldigde landweerlieden zijn veroordeeld: de belhamels tot vestingstraf, de andere tot verlengde dienst. Deze straf wordt als ligt beschouwd, en men hoopt bovendien, dat de Koning die nog zal verzachten. - Zoo als te voorzien was, heeft de afkondiging van den herderlijken brief des bisschops aan Westfaalsch-Limburg aanleiding tot ontevredenheid gegeven. Men dacht echter niet, dat zij zich zoo duidelijk zou openbaren, als nu uit een berigt der Mittel-Rheinische-Zeitung blijkt. Die courant meldt: ‘Op bevel des bisschops van Limburg werd dezen laatsten zondag in alle katholieke kerken des lands, ter viering der inlijving in Pruissen, eene hoogmis gevierd. In sommige kerken werd, bij het gebed voor den Koning, de rust verstoord. In andere verlieten eenige personen het bedehuis. Te Hattenheim had eene demonstratie plaats. Zoo dikwijls namelijk, bij het voorlezen van den herderlijken brief, het woord: Majesteit, of andere den Koning aanduidende woorden werden uitgesproken, verhief zich gemompel en geruisch. Toen het Te Deum moest worden aangeheven, zong niemand mede, en zelfs de daarvoor betaalde orgeltrapper maakte geen wind, zoodat, na eenig zeer onwelluidend gepiep en gekraak van den blaasbalg, een ander zich over dat instrument moest ontfermen. De gemeente verliet, de meesten luid lagchende, enkelen in ernstig nadenken verzonken, de kerk, en het Te Deum bleef ongezongen.’ - Door de badensche Tweede Kamer is eenstemmig aangenomen een wets-ontwerp, houdende bepalingen tot schadeloosstelling | |
[pagina 730]
| |
wegens door den oorlog geleden verliezen. Het ministerie verklaarde daarbij, dat deze schadeloosstellingen werden verleend uit een besef van billijkheid, doch geenszins berustten op streng regt. - De afvoertol te Constanz, Meersburg, Rudolfzell, Ludwigshafen (Mannheim) en Uberlingen is afgeschaft. - De gothasche minister von Seebach heeft nu, naar men verneemt, de woudstreken van Schmalkalden in naam zijner Regering in bezit genomen. De berigtgever noemt dit een fait accompli, hoewel hij erkent, dat de officiële gothasche courant daarvan tot heden geene melding heeft gemaakt, en gaat aldus voort: ‘Of de Koning van Pruissen het regt had, deze wouden aftestaan, mogen de pruissische Kamers beslissen. Niemand zal het den Hertog van Gotha euvel duiden, dat hij eene streek lands heeft aangenomen, wier waarde op twee millioen th. geschat wordt. Overigens laat zich, bij de bekende liberale gevoelens van den Hertog, verwachten, dat de toestand der alsnu van hunne bosschen beroofde Schmalkalders, die de aan Pruissen gebleven districten bewonen, niet zoo ondragelijk wezen zal, als velen vreesden.’ Op welke wijze dit liberalismus zich zou behooren te openbaren, meldt men niet, en intusschen is de toestand dier bevolking zeer moeijelijk. - Dr. Maurenbrecher, hoogleeraar te Bonn, zal eerstdaags een aanvang maken met een college over den ‘Bevrijdingsoorlog der Nederlanders, in de 16de eeuw.’ |
|