Volledige werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866
(1977)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 644]
| |
Coblenz, 30 July. Lieve beste Tine. Ik heb je brief van verleden maandag. Hy is heel prettig, maar je begrypt, hoe zeer 't my doet dat je courses moet doen om een betrekking! O god dat is me zoo bitter. Dat is dan 't resultaat van die hollandse hulp dat je in Italie gezelschapjufvrouw moet worden! En 't zou niet noodig zyn als ik my nu maar kon roeren, maar myn toestand is zeer moeielyk. Dat tobben over eten of niet eten is afmattend. En wien zal ik vragen om wat hulp? Na die circulaire is my elke relatie afgesneden. Ik schryf nu god beter 't berichtjes voor de haarlemmer courant, maar ik zelf begryp niet hoe dat kan blyven. Toen 't begon zette ik my met yver aan 't werk en schreef elken dag lange stukken zoo goed ik kon. Maar in plaats van satisfactie dat ik my zoo had uitgesloofd, vraagde Huet my om toch vooral niet meer te zenden dan eens of hoogstens tweemaal 's weeks een klein berigtje, geen beschouwingen. Het mag alleen zyn b.v.: de oogst belooft veel. De heer *** gezant van *** is te Frankfort aangekomen. De cholera heerscht te ***. Enz.! Wreeder sarcasme kon 't lot my niet opleggen dan nu om armelyk in 't leven te blyven, verzocht te worden myn ideen voor my te houden. Enfin, ik doe wat zy gevraagd hebben. Als ik nu daarvan maar leven kon! Toen je schreef van naar Italie te gaan, was ik daarover heel bly, want indedaad ik hoopte nu wat te kunnen vooruitkomen, maar na dat stuk kan ik nergens teregt. Je hadt op die circulaire duizenden moeten ontvangen om op te wegen tegen 't nadeel dat my dit stuk berokkent. In plaats daarvan moet je 3de klasse reizen, en nu in betrekking! erken dat men je bedrogen heeft en dat je my, en ons dus, hebt opgeofferd voor niemendal. God, je hadt zooveel goeds kunnen doen door flink vasthouden aan my. Ik moet geholpen worden, ik, en daardoor jy en de kinderen. Mimi doet wat ze kan. Haar tevredenheid is waarlyk te bewonderen. Zy verdraagt myn bitterheid zoowel als die van de omstandigheden met grooten moed en 't is te bewonderen hoe zy zich schikt. Zoolang het haar nu onmogelyk is iets anders te doen vertaalt zy stukken uit het duitsch en probeert die geplaatst te krygen in holl. kranten of tydschriften. Wat myn boosheid op *** aangaat, zy deed niets dan schimpen op mimi, en dat was eer haat, afkeer of jalouzie dan belangstelling in my. | |
[pagina 645]
| |
Ik weet dat mimi met groote trouw en onbegrypelyke standvastigheid my aanhangt en al 't mogelyke doet om nuttig te zyn, hetzy door by my te blyven, hetzy door weg te gaan. De voorstelling of mimi ten mynen laste is, is bespottelyk. 't Is de vraag wie meer tot last is ik haar of zy my. Wie haar ontberingen aanziet moet geroerd zyn over de berusting, waarmede ze alles draagt. Ze wil zelf niets liever dan de handen uitsteken, maar tot nog toe kon dat niet. Dat schimpen is dus onnut, vervelend en pynlyk. Vervolgens had ***s zich ongepast uitgelaten over 't vele geld dat ik opmaakte. Ja, en dan nog die tot vervelens toe herhaalde verzekering dat ik volgens de meening van iedereen zoo'n bizonder slecht en gemeen karakter heb. Ik wou eigenlyk dat ‘iedereen’ gelyk had. Dan had ik misschien wat te eten, en geld voor een nieuwen onderbroek. Het is een vreesselyke gedachte voor my, dat je in een betrekking zult gaan. En de kinderen! Nonni den halven dag van je af, en Edu heelemaal. En ik geheel afgezonderd van de kinderen. Nu vraag ik je wat je reis naar Italie gebaat heeft? Moest je daarvoor toestaan dat ik zoo werd gebrandmerkt door die circulaire? Ik heb bitter berouw dat ik je zoo heb laten begaan. Maar kon ik ook denken dat je zoo iets zou toelaten? |
|