[april 1866
Brief van d'Ablaing aan Multatuli]
Begin april 1866
Brief van R.C. d'Ablaing van Giessenburg aan Multatuli. (Kopieboek 3, blz. 77-78. M.M.)
Deze brief, ongedateerd, staat na éen van 1 april maar hierop volgt in het Kopieboek pas weer éen van 4 juni.
Den Heer E.D. Dekker
Frankfort a/M
Amice!
Uwe vrouw is op het oogenblik bij mij waren mijne omstandigheden gunstiger het zou mij een genoegen zijn haar onvoorwaardelijk gastvrijheid te blijven verkenen. Thans echter verzoek ik U in het oog te houden dat ik zelf in de grootste geldverlegenheid zit, getuige twee laatste brieven die ik u geschreven heb, houden kan ik haar dus niet op mijne kosten. Wij moeten dus te zamen raad schaffen, wat te doen in afwachting dat ik in staat zij, door hulp van anderen, haar eenigermate voor de toekomst te verzekeren. -
Ik begrijp ligt dat ge geen geld missen kunt de omstandigheden bewijzen het. Tot geregeld werken van de Ideen zal u het hoofd niet staan, en zelfs al zoudt ge het plan hebben een derde bundel te beginnen dan zou ik groote moeite hebben menschen te vinden, die mij de gelden voor uw honorarium zouden willen voorschieten totdat de opbrengst van een voldoend getal exemplaren de restitutie mogelijk maakte. -
Ik stel u dus voor mij stukken te zenden geschikt om in den Omnibus te worden opgenomen. Stukken van uwe hand zouden het debiet van dit blad stellig genoegzaam bevorderen, om mij in staat te