| |
[maart 1866
Artikel van De Geyter]
Midden maart 1866
Artikel van J. de Geyter in het Nederduitsch Tijdschrift, Nieuwe serie, Eerste deel (Brussel 1866) blz. 65-90. (AMVC Antwerpen; fotokopie M.M.) Het artikel bevat een inleiding vijf grote aanhalingen uit Multatuli's werk, verbonden door enige toelichtende tekst, en een beknopte nabeschouwing. In het onderstaande zijn die aanhalingen door verwijzingen vervangen; de tekst van De Geyter is onverkort herdrukt.
| |
Multatuli. door J. de Geyter
Aan Frans de Cort.
Alzoo, vriend, gij hebt Multatuli niet gelezen?
Wel is waar, zijn er in België weinigen die ooit een zijner werken in handen hadden, ja, weinigen die zijnen naam hoorden; maar dat gij den Max Havelaar, de Minnebrieven, de Ideën, dat gij niet alles wat hij schreef hebt gelezen en bewonderd, is niet te gelooven: het grenst aan de misdaad.
| |
| |
Drukt dat in het Nederduitsch Tijdschrift, ter boete: gij hebt het maar uitgesteld, uit losbollerij; voor de dichters is vergiffenis. Maar voor die drie millioenen Vlamingen?... Wrokken wij eens te meer op den toestand hier te lande, op de zucht naar 't Zuiden, op de verfransching door den Staat, die maakt dat Frankrijk is ons eigen huis, en Holland verder ligt dan China.
Victor Hugo moge een bespottelijk werk ter perse hebben, nog eer het te koop is, wordt het hier door honderden nieuwsbladen als een wonderboek aangeprezen; - dat Multatuli in Amsterdam meesterstukken schrijve, dat de eene oplage snel na de andere volge, dat hij gansch Holland met zijne millioenen kolonisten doe opspringen van vrees en van vreugd, - de geniale hervormer, - daar weten de Belgen niets van, dat verlangen zij niet te weten...
Voorwaar, Holland ligt nog immer duizende mijlen van hier, en men spreekt er Chineesch.
O dom volk van Duinkerke tot Roermond, van Brussel tot Breda! O liberalen van heden, o clericalen van vroeger!
Vriend, gij moet hem lezen en doen lezen.
Begint met den Havelaar, zijn eerste werk.
Havelaar is hij-zelf, - neen was hij-zelf, want hij is veranderd: onrecht en huichelarij hebben hem verbitterd; van vriend der verdrukte Javanen is hij de vriend van alle verdrukten geworden; van hervormer in Nederlandsch-Indië, hervormer in het gansche menschdom.
Een politieke, sociale, philosophische, moreele hervormer, - en voor Holland bovendien een letterkundige hervormer.
Geen christen, - een mensch. Multatuli is groot.
Grooter dan al de Bilderdijken, van der Palm's, van Lennep's en Beetsen bijeen.
Dieper van gedachte, rijker in vinding, prachtiger van kleur, treffender van vorm en dichter bij het ware.
Ge moet hem lezen.
Voor Holland bovendien een letterkundige hervormer...
Hoezeer was dat noodig! Bij onze Noorderbroeders is de letterkunde schier gansch in de macht der dominés, evenals in vroeger tijd het boekenschrijven het vak was van kloosterlingen. Vandaar vooral gemaaktheid in de hollandsche zeden, gebrek aan waarheid, natuur, leven in de hollandsche werken.
| |
| |
Waar zijn de menseken in hunne schriften geschapen? Beelden zonder brein en hart, zonder driften, - momiën.
Multatuli blaast leven. Nu gadegeslagen: dat zij den groei en den bloei eens tegenhouden onder de warmte der meizon!
Max Havelaar was hij-zelf, een adsistent-resident van het moederland in Nederlandsch-Indië. In de twintig jaar was hij reeds ambtenaar in het schoone Rijk van Insulinde, met zijne 40 millioen bewoners, toen hij het onrecht niet langer aan kon zien. Hij wil het te keer gaan, zelfs tegen den Regent, het inlandsch opperhoofd, in; - het kwaad wordt niet uitgeroeid, maar Havelaar heeft zich-zelven gebroken. Met een eervol ontslag uit 's lands dienst, komt hij naar Nederland weder, met zijne vrouw en zijn kind, - zijnde Tine en kleinen Max, - arm als de ongelukkigsten wier lot hij ter harte had genomen. Hij wacht vier jaar op herstelling van de gepleegde misdaden en op de erkenning van de eerlijkheid zijner handeling. Hij krijgt zelfs geen antwoord op zijne brieven aan den Goeverneur-generaal in ruste, onder wiens bestuur alles is geschied.
Dan wordt hij schrijver, - neen, dat zoekt hij noch te zijn, noch te worden, - dan verhaalt hij het gebeurde, en brengt aldus het pleit vóór de rechtbank der openbare beoordeeling.
Dat boek zal ik u niet ontleden. Wilt gij er in eens een denkbeeld van, zoo leest slechts de aanspraak van Havelaar tot de inlandsche Hoofden, den eersten dag na zijne aankomst in de residentie Lebak. 't Zijn juist deze Hoofden die, ofschoon uit de schatkist der regeering rijk bezoldigd, met hunne verwanten de bevolking uitzuigen, onder 't oogluiken der nederlandsche ambtenaren.
Hij sprak in het maleisch, eene oostersche tale; door overzetting in het nederduitsch moet er veel schoons van verloren zijn gegaan; edoch, men hoore hoe hij het ons vertaald wedergeeft:
De aanhaling die blz. 68-74 vult, betreft de tekst in VW I, blz. 105-108 regel 11, blz. 109 regel 6-16, blz. 110 regel 12-blz. 113 regel 12.
Hoe vindt ge dien Hollander, vriend? Gewis niet hollandsch.
Mocht ik u het verhaal van Saïdjah overschrijven, schoon tusschen het schoonste dat ooit eener veder ontvloeide! Maar ik zou wellicht met den uitgever hebben af te rekenen. Het beslaat in den Havelaar 27 bladzijden, en behelst meer gevoel, meer gezang, meer poëzie
| |
| |
dan... - geene vergelijking... - schoon als de natuur op Java, waar als het hart van zulken mensch!
Nog eens, Max Havelaar moet ge lezen, vriend! hij laat u lang denken aan dat ‘prachtige Rijk van Insulinde, dat zich daar slingert aan den evenaar, als een gordel van smaragd.’
In ‘Wijs mij de plaats waar ik gezaaid heb.’ - ‘Iets over vrijen arbeid in Nederlandsch-Indië,’ - ‘Brief aan den gouverneur-generaal in ruste,’ - ‘Minnebrieven,’ - enz., zet Multatuli den strijd voort tegen de misbruiken in de nederlandsche bezittingen. Zijn hoofddoel is immer verbetering, rechtvaardigheid, - doch in elk zijner werken, in het minste zijner vlugschriften, komt de schrijver, de kunstenaar, zóó door, dat men trek heeft, verdrukkers en verdrukten te verwenschen, die den dichter dwingen zoveel tijd te wijden aan... het goede. - Horror! - Maar het schoone is zijn gebied, en te midden der bittere satyre, der bijtende spotternij, over de dagbladen, de wetgevende kamers, de dominés, het publiek, maalt hij tafereelen, schikt hij toestanden, wekt hij handeling, zooals men er te vergeefs zoeken zou bij die Hollanders, die het luidste aanspraak maken op letterkunde.
Hooger heeft hij-zelf gezegd dat het Oosten hem als gevoed had met den geest dien het Oude Testament heeft ingegeven. - Niemand is kwistiger met parabels dan Multatuli. Niet enkel de groote feiten uit de geschiedenis, de verkeerdheden in de zeden der volkeren, het ontstaan der godsdiensten, priesters, koningen, maar de droogste, dorste onderwerpen uit het werkelijke leven, weet hij tot boeiende vertelsels in te kleeden.
Een paar tafereelen uit Wijs mij de plaats waar ik gezaaid heb:
De aanhaling die blz. 76-81 vult, betreft de tekst in VW I, blz. 494-499 midden.
Eene spotternij uit den Vrij-arbeid:
De aanhaling die blz. 82-85 midden vult, komt overeen met VW II, blz. 248 laatste regel- blz. 252 regel 2.
Uit de Minnebrieven, eene parabel, der eerste ‘geschiedenis van gezag:’
| |
| |
De aanhaling op blz. 85 midden tot 86 midden betreft VW II, blz. 34.
- Zoo laat hij een dienstmeisje eenen god scheppen uit een' zwarten hond, om kinderen bang en gehoorzaam te maken.
‘Maar die kinders werden waanzinnig, uit vreeze van dien hond.
‘En dat zijn zij gebleven tot op dezen dag.’
- Eenen rijken reiziger laat hij schatten geven aan eenen roover, die van eenen kluizenaar heeft geleerd hem te vangen in den strik des geloofs.
‘Die strik heeft zijne kracht behouden tot op dezen dag.’
- ‘O vader, zeg mij waarom de zon niet valt?’
De vader wist het niet, was beschaamd en werd toornig; het kind dorst nooit meer zulke vragen te doen en werd nooit een man, schoon 't zes duizend jaar leefde... neen, veel langer.
‘Het is dom en stomp gebleven tot op dezen dag.’
- Zoo verhaalt hij, even bondig, hoe Krates de tweede, ofschoon krombeenig en onbezonnen, plaats nam op zijns vaders stoel, dien hij troon noemde.
En hoe hij ‘daarop is blijven zitten tot op dezen dag.’
Enz., enz., enz.
Vriend, de Minnebrieven zou ik u wel allen willen overschrijven, maar ik durf u nog den Weg naar Golgotha niet laten drukken. Op minder dan drie jaar vier uitgaven, - 194 bl. aan den prijs van 2 gulden, - tegen zulke reden van een' uitgever valt niets in te brengen. Zij besluiten in zekeren zin, de kruistochten door Havelaar begonnen. en hier past het, u over te schrijven hoe hij-zelf den uitslag van zijn strijden en lijden vertelt.
De aanhaling op blz. 87-89 boven komt overeen met VW II, blz. 104-105.
Zoo hopeloos staat de Havelaarszaak niet: zij is te rechtvaardig en heeft het nederlandsche volk te diep geschokt om niet te zegepralen. In zijne Ideën treedt Multatuli op in zijne volle macht. Dat werk is nog niet gansch uitgegeven; reeds zijn er 528 ideën verschenen, die 416 en 384 bl. beslaan. Hoe zou ik u dat ontleden? Daarin raakt hij al de misbruiken aan, al de verkeerdheden der hem omringende wereld. En diep slaat hij den blik. En immer is hij boeiend. Nergens verhaalt hij met die langdradigheid, op dien zagenden toon, den zinledigen
| |
| |
schrijveren eigen. Nergens die pleegvormen, onwaardig van menschen met hart en ziel. Door den stijl maakt hij zijn de gedachten die de denkende wereld beroeren. Als een zaaier strooit hij ze rond. Dat had Holland noodig. Schudding uit zijnen politieken slaap, opwekking uit zijne bijbeldweeperij, natuurlijkheid in zijne zeden, moed tot zoeking naar waarheid. ‘Er is verrotting in den Staat,’ roept hij met Shakespeare, in zijnen Vrij-Arbeid; hier weten wij 't niet, en God gave dat hij loog. Maar wat wij weten, er is verrotting in de letterkunde; zooals wij zegden, niets leeft in de hollandsche schriften, en wat niet beweegt, bederft. Stilstaande water stinkt. Vriend, gij zult die uitdrukking gemeen vinden: zij is juist.
Een laatste woord, ik heb Multatuli, den man ‘die veel heeft geleden, veel heeft gedragen,’ nooit gezien; nog niet lang heb ik zijne laatste werken gelezen, - en vóór die boeken was mij reeds ter ooren gekomen ‘dat hij een slecht mensch is...’ Zie vriend! wie dat heeft hooren fluisteren en hem leest, voelt eene diepe verachting voor het menschdom in zijn gemoed ontstaan. Grootere weldaad kan de hollandsche natie niet verhopen dan een man met de gedachten en de middelen van Multatuli. Uit hem zal, nog in onzen leeftijd, voor Noord-Nederland een volk groeien als door tien geslachten, met hunne bekrompenheid, niet ware verwekt geworden. Dat is mijn innige overtuiging. Staatslieden, dominés, uitzuigers van Java, - allen die belang hebben in 't behoud der misbruiken, ginder en in 't moederland, of te laag zijn om te denken op de menschelijke waardigheid, of te lafhartig tot het betoonen van eigen wil, - die allen zijn op hem losgelaten. Maar achter hem staat de schaar van het denkende volk, en die schaar is talrijk en groeit aan met eiken dag. Zij mogen hem van oor tot oor belasteren, zij mogen hem met geweld bevechten: pen en woord worden niet verslagen. Zijnen invloed vernietigen zullen zij nimmer. Hij voert de waarheid in zijn schild, en genie is zijn zwaard.
Maar is 't niet bedroevend dat bij alle volkeren en in alle tijden, dat in onze eeuw en bij Nederlanders, de grootsten en edelmoedigsten onder allen gelasterd worden en vervolgd? Een volk houdt aan zijn geluk, aan zijne vrijheid, aan zijne eer, aan zich-zelven, als een mensch aan 't leven; Waarom toch zoekt het immer die te slachtofferen wier streven dat geluk, die vrijheid, die eer moet verhoogen?
| |
| |
‘De geschiedenis eener groote conceptie, zegt hij in de idée 30, roept mij altijd een tekst toe: Met smart zult gij kinderen baren!
‘Als een graankorl spreken kon, zou ze klagen dat er smart ligt in 't ontkiemen.
‘Helden, artisten en wijsgeeren zullen mij begrijpen, en de klacht van die graankorl verstaan.’
En in de idée 57: ‘Er is maar éen weg ten hemel... golgotha!’
|
|