te rade gegaan met den inhoud van dat stuk; en aangezien zij niet wist aan wien zij uw brief aan Mevr. Pruimers die daarin eene voorname plaats beslaat, ter beoordeeling zenden zou (erken zelf, bid ik u, dat die brief uw meesterstuk niet is), meende zij het aan den uitgever verpligt te zijn om een exemplaar, waarvan geen gebruik gemaakt zou worden, aan hem terug te zenden.
Mogten er onder de redacteuren van den Gids - mij is daarvan nooit iets gebleken - enkelen gevonden worden die tegen u vooringenomen zijn, met mij zelven is zulks geenszins het geval. Ik stel prijs op de hoogachting van alle onafhankelijke mannen; ook op de uwe; en indien Gij voort wilt gaan met mij, ten blijke uwer bij alle verschil van meening welwillende gezindheid, uwe geschriften toetezenden, zal ik die toezending weten te waardeeren. Mijne houding tegenover de maatschappij is minder negatief dan de uwe, en ten gevolge daarvan heb ik meer voorspoed. Doch ik reken die niet voor eene verdienste. Ieder van ons moet weten wat hij wil, en elk die het goede wil is mijn bondgenoot.
Met aanbeveling in uwe vriendschappelijke herinnering,
Uw dienstw.
Cd. Busken Huet