Volledige werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866

[31 augustus 1864
Brief van d'Ablaing aan Van Vloten]

31 augustus 1864

Brief van R.C. d'Ablaing van Giessenburg aan Van Vloten. (Kopieboek 3, blz. 10. M.M.)

31 Aug.

Den WelEd. Hoog Gel. Heer Prof. J. van Vloten Deventer

Waarde Heer.

Dekker is thans sedert twee maanden bij mij gelogeerd. Ik heb eindelijk erlangd wat ik sedert jaren beoogde. Zijn gemoedstoestand is gunstiger dan sedert vele jaren het geval is geweest. Ik hoop hem nog lang ja misschien voor altijd dien toestand te verzekeren, en gelukt mij dit, dan is hij gered. Het eenige noodige is dat ik in staat zij hem voor ieder vel, ter afdruk gereed, f 25. - vooruit te betalen. In afwachting iemand te vinden die mij dit geld voorschiet, onder verband van de opbrengst der Ideen, heb ik Dekker reeds f 200 uitbetaald; hij werkt als een paard, is vrolijk en vol moed en heeft zijne vrouw beloofd nooit meer ondeugend te zijn en haar voortaan geregeld wekelijks geld te zenden, - geld dat hij zelf heeft verdiend. Voor het einde van dit jaar zullen de tweede en derde bundel het licht zien, - wanneer ik ten minste een geldschieter kan vinden. Lukt mij dit laatste niet dan is alles weder verloren. Mijne positie is dus op het oogenblik allerpijnlijkst; mijne verhuizing heeft groote uitgaven en bijzondere inkopen gevorderd, het belang van D... zoowel als het mijne vordert dat ik geregeld de wissels, die nu meer dan ge-

[p. 373]

woonlijk op mij worden getrokken, blijf honoreren, om dat te doen heb ik, vooral bij de uitgebreidheid, die mijn handel thans heeft en na de vroeger geleden verliezen, al mijn geld noodig, - kan ik geen voorschot geven, dan keert terstond de jammerlijke toestand van D... physiek en financieel terug. Ik kan daarenboven niet ieder financier de vereischte geldbelegging voorslaan: de waarde van effecten kan ieder in de beursberigten nazien, de waarde van D's handschrift wordt door weinigen begrepen, - en zij die ze begrijpen, zijn geen beursgangers die geldbeleggingen zoeken. Daarenboven loop ik gevaar dat men, in geval van weigering, de motieven tot mijne vraag verkeerd interpretéren, en men in het ter leen vragen tegen behoorlijke intérest van eene geldsom of liever een crediet voor eene zaak afgescheiden van mijn handel, eene geldverlegenheid zie, die kan leiden tot stremming van den geregelden gang mijner gewone zaken en tot minder soliditeit in handel en vooral in reputatie.

Ik geef tot heden den moed niet op en verberg zooveel mogelijk voor D... de zorg die mij drukt, en die, kende hij ze, hem weder geheel ontstemmen zou.

Morgen zien vel 1-7 van den tweeden bundel Ideen het licht. Ik zend ieder Boekhandelaar een Exemplaar ter inzage. Na beleefde groeten, UEDwD.