Volledige werken. Deel 11. Brieven en dokumenten uit de jaren 1862-1866
(1977)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Het jaar 1863Op het ongemeen creatieve jaar 1862 volgde in het schrijverschap van Multatuli een inzinking, een periode van ontspanning, althans in letterkundig opzicht. Voor een deel ligt de verklaring daarvan in de eenvoudige erkenning dat een productiviteit als waaruit Over Vrijen-Arbeid, Ideen I en de Japanse Gesprekken zijn ontstaan, wegens haar uitputtend karakter nu eenmaal niet lang achtereen kán worden volgehouden. Maar het andere en wellicht grotere deel van de waarheid moet elders worden gezocht. Multatuli heeft zich dikwijls beklaagd over het lot dat hem tot schrijven verplichtte, en daarbij de aard van zijn geschriften - als authentieke waarheid - gesteld tegenover de verbale verzinsels en verbeeldingen van de literatuurproducenten. En inderdaad: zodra er uitzicht was op een bestaan overeenkomstig zijn wezenlijke verlangen, regelend, ordenend, vernieuwend, stroomden zijn activiteit en zijn inspiratie dáarheen. Hij was schrijver tegen zijn zin, en het direkte doel waarmee hij schreef, namelijk geld, was tegelijk in dubbel opzicht een beletsel. Als hij geen geld had, kon hij niet schrijven; als hij wel geld had, behoefde hij niet te schrijven. Had iemand hem in deze jaren royaal en duurzaam gesteund, dan zou hij gecauseerd hebben, gecharmeerd, geïntrigeerd en misschien geagiteerd: een politiek avonturier in romantische stijl binnen het al niet meer romantische West-Europa, zoals hij die met enig succes zag optreden in Italië, en zonder succes in Polen. Invloed uit te oefenen met het gedrukte woord was maar een vervangingsmiddel: waar het voor hem om ging, was macht, was invloed metterdaad. De creatieve verzwakking is al begonnen in de tweede helft van 1862, toen het scheen dat Jan Douwes Dekker bereid was tot een financiële transactie die via de firma Meijer ook Multatuli ten goede zou komen. Het overhaaste en in z'n details ook niet geheel doorzichtige vertrek van Jan naar Java (midden oktober 1862) heeft dit verijdeld en Multatuli ertoe verplicht de afgebroken bundel Ideen 1 op korte | |
[pagina 76]
| |
termijn te voltooien. Hij deed dit met gebruikmaking van gereedliggend materiaal: de al uit begin 1860 daterende Fancy-fragmenten, die sinds de publikatie bekend staan als ‘Woutertje Pieterse’. Het publiceren daarvan in dit stadium, en als Ideen, lag niet in Multatuli's bedoeling, al staat vast dat hij met de mogelijkheid al vroeg rekening heeft gehouden. Zijn onzekerheid, juist ten aanzien van dit niet-betogende proza, blijkt uit de brieven aan d'Ablaing. Maar in elk geval waren vel 24-26 van Ideen 1 op 13 november 1862 afgedrukt. Ofschoon Multatuli van plan is geweest direkt door te gaan en in begin januari 1863 aan zijn uitgever verzekerde: ‘De tweede bundel Ideen zal gaauwer klaar zyn dan de eerste’, bleef iedere kopij tot in oktober achterwege. De oorzaak, of althans éen van de oorzaken, is duidelijk: in de eerste helft van januari 1863 kreeg Multatuli de beschikking over duizend gulden uit het bezit van Charlotte de Graaff. Hij verrekende enkele schulden en reisde naar Brussel. Daar verbleef hij een groot deel van die maand, maar tot werken kwam hij niet. In februari terug in Amsterdam, zag, bewonderde en ontmoette hij de duitse toneelspeelster Laura Ernst, over wie hij een doeltreffend aanbevelende recensie schreef en van wie hij een gekleurd portret met opdracht ten geschenke ontving. Zij was blijkbaar meer dan twee weken in Holland. Hij vroeg voor haar tevergeefs aandacht bij koningin Sophie met wie hij om geheel andere redenen in deze tijd enig contact heeft gehad, en niet-tevergeefs bij Tine, en moest zich later enigszins opzettelijk weer van haar los maken. In maart was hij enkele weken in Den Haag, eerst in een hotel, daarna misschien bij de vooruitstrevende en zeer gastvrije familie Hotz, waar hij in elk geval in april, na opnieuw een kort verblijf in Brussel, een poosje gelogeerd heeft met de jonge Edu. Hier is de onderbroken relatie met Mimi hersteld en voortgezet met lange, hartstochtelijk openhartige brieven die haar langs omwegen moesten bereiken, gezien het onvoorwaardelijk verzet van haar vader, gezien ook de steeds ernstiger wordende, uitzichtloze ziekte van haar moeder. Sinds Mimi hem haar dagboek ter lezing had gegeven, wist Multatuli wat zij voor hem voelde, en in de latere brieven sprak hij onomwonden over een duurzame verbintenis. Na het overlijden van haar moeder logeerde zij korte tijd in Amsterdam, maar de paar emotionele ontmoetingen brachten geen wijziging, integendeel, in haar voornemen om enkele maanden naar het buitenland te gaan: | |
[pagina 77]
| |
Duitsland, Zwitserland, Frankrijk, teneinde afstand te nemen van de schokkende gevoelservaringen van de laatste tijd. Moest d'Ablaing in begin mei aan een geïnteresseerde lezer bekennen dat hij Multatuli gedurende vier maanden niet had gezien en zelfs niet wist waar deze op dat ogenblik verblijf hield, ook toen het contact hersteld was, kreeg hij nog geen kopij. Tegen het eind van september werd de financiële toestand echter zo nijpend, dat een dubbele activiteit onvermijdelijk werd. Multatuli zette zich er werkelijk toe weer te gaan schrijven, er was een geschikte aanleiding in een schandaalproces met een aantal pikante menselijke aspecten; en tezelfdertijd richtte hij zich tot Van Lennep met een vraag naar eventuele gelden die mogelijk nog beschikbaar waren als opbrengst van de twee drukken Havelaar uit 1860. Maar het resultaat van deze tweede activiteit maakte voortzetting van de eerste feitelijk overbodig: want er wás enig geld, en Van Lennep stelde dit onmiddellijk ter beschikking, zij het op voorwaarde dat Multatuli zwart op wit erkende dat er van financiële baatzucht in de Havelaar-zaak geen sprake was geweest. Dit misverstand, voorzover het al had bestaan, werd uit de weg geruimd. Maar dat er iets veel ergers en ernstigers was misdreven, op een heel ander zedelijk en ook juridisch niveau, was met geen uitbetaling meer ongedaan te maken. Het is duidelijk dat het hernieuwde contact met Van Lennep Multatuli in hoge mate heeft geëmotioneerd, het is minder duidelijk hoe bitter de nasmaak is geweest van het toch wel zoete bedrag. De ambivalente gevoelens van geschokt vertrouwen en bedrogen vriendschap zijn in het eerste ogenblik blijkbaar in hun oorspronkelijke gloed weer ontvlamd: en opnieuw doet Multatuli spontaner, warmer, menselijker aan dan de formele en onmiskenbaar ook sluwe Van Lennep. Want de definitieve tekst van de rekening-courant vertoont in vergelijking met het concept een opmerkelijk verschil, waarvan de strekking - ook zonder vergelijking - Multatuli niet zal zijn ontgaan. De formule: ‘Voor den Max Havelaar betaald f 1200, -’ suggereert verkoop, en juist dáartegen had Multatuli steeds principieel geprotesteerd en tot tweemaal toe geprocedeerd. Door met de duizend gulden ook déze rekening-courant te aanvaarden, moet hij er zich van bewust zijn geworden zijn rechtmatige zaak ten derden male te hebben verloren, en nu voorgoed. Opnieuw begrensde zijn armoe zijn vrijheid, het geld het recht. | |
[pagina 78]
| |
Tegen het midden van oktober ging Multatuli met wat hij nog over had naar Brussel, waar men hem met vreugde ontving. Maar het was er als in januari: hij had hier geen kamer om te werken, hij kon de tegenstrijdige gevoelens betreffende Mimi niet baas, de liefde van Tine beklemde hem, de nabijheid van de kinderen leidde hem af, hij was nerveus en prikkelbaar, het hinderde hem dat hij zijn tijd uitzichtloos verdeed. Midden november vertrok hij weer naar Amsterdam. Alles viel tegen, hij voelde zich tot niets in staat, hij was op zoek naar zijn inspiratie, op zoek naar zichzelf. De hele maand december verging zonder dat hij tot schrijven kwam. Brieven van Tine aan haar italiaanse vriendin geven een indruk van deze improductieve najaarsmaanden. Hij kwam zelfs met Oud en Nieuw niet naar Brussel, hoewel zijn zoon op 1 januari 1864 tien jaar werd. Het is symptomatisch voor de onlustgevoelens die hem beheersten. Gedurende het hele jaar 1863 heeft Multatuli's openbare schrijverschap zich beperkt tot maar twee teksten, beide terwille van een vrouw: in begin februari ‘De School des Levens’, voor Laura Ernst, in begin oktober ‘Aan Mevr. de Wed. P. geb. baronesse van D. te Zwol’. Het was bedoeld als een actueel stuk proza en bestemd als eerste aflevering van de sinds lang aangekondigde tweede bundel Ideen. Maar ofschoon de kopij onmiddellijk gezet was, hield Multatuli de publikatie tegen omdat zijn oordeel over de persoon van Mevrouw Pruimers op grond van nieuwe gegevens met de dag ongunstiger werd. Zo was er aan het eind van 1863 niets aanwezig dan staand zetsel van éen onvoldragen en onvoltooide Open Brief, en het zag er allerminst naar uit dat dit slechte begin spoedig gecompenseerd zou worden door een beter vervolg. Van al wat er nodig was om de tweede bundel werkelijk te doen verschijnen, was zelfs in mei 1864 nog niets gereed. G.S. |
|