[20 februari 1853
Brief van Johannes Bosscha]
20 februari 1853
Brief betreffende Dekker van Johannes Bosscha Jr. aan zijn vader (Eigendom van mevrouw P. Fabius-van den Brandeler, Baarn).
Na vermeld te hebben, dat hij nogal verkouden is, gaat Bosscha voort:
Ik ben onvoorzigtig geweest met deel te nemen aan een partijtje, dat ons in den Haag is aangeboden door den Heer Dekker, (den man van Everdine van Wijnbergen) die hier een paar dagen in Leiden was geweest en die meer in het bijzonder door mij was ontvangen geworden. Het is iemand, met wien ik zeer ingenomen ben, omdat hij bij een onbegrijpelijk vlug verstand een hart heeft, dat de belangen van andere personen meer schijnt te raadplegen dan zijne eigene. Hij is in vele opzigten, in zijne wijze van handelen excentriek, zoo als men het noemt, maar het zou er ellendig met de wereld uitzien, als de beginselen waaruit hij handelt, ook excentriek en singulier moesten genoemd worden. Als een bewijs van zijne onbegrijpelijke vlugheid diene, dat hij, op zijn twintigste jaar zonder eenige studie in de Oost gekomen, zich zoo onmisbaar heeft weten te maken bij het Gouvernement, dat hij na dertien Jaren (hij is nu 33) Assistent-Resident van Amboina is met f1200 's maands, en reeds voorgedragen is geweest tot Resident, niettegenstaande hij (hetgeen hij zelf afkeurt en waarin hij verklaart onregt gehad te hebben) verscheidene malen ernstig ongenoegen met het Gouvernement heeft gehad. Wij (als ik van wij spreek, bedoel ik de leden van onze tafel) zijn verleden Donderdagavond naar den Haag gegaan en zijn daar door Dekker allerprachtigst onthaald, zoodat wij er allen confuus over zijn. Wij zijn eerst naar de Comedie geweest, daarop heeft hij ons een allerkeurigst souper gegeven in het hôtel Führi en toen wij den volgenden morgen weer naar Leiden vertrekkende, ons logies en ontbijt wilden betalen, weigerde de hotelmeester het te ontvangen. Eduard K. die er ook bij tegenwoordig was, kreeg onder het souper den jong-studentikozen inval een berigt in de Courant te laten zet-