ken die te Pondichery dienen zouden in slecht fransch te vertalen. Hier is het.
Als gij rijk genoeg zijt om de schade te dragen, geeft het uit; laat het spelen zelfs, als gij er een tooneel voor vinden kunt, en druk er dezen brief en guise van voorberigt bij.
Waarom ik het niet eer zond? O, mogt gij dit vragen! Als gij het vragen mogt, welnu - ik was te traag om het overteschrijven, en ik scheidde niet gaarne van mijn bemorst padangsch manuscriptje, want zie, ik had het lief gekregen met zijne vlekken en beduimeldheid, en bovendien - - doch dat komt straks,
Waarom zend ik het, en nog al met noodiging om het uittegeven? Komt er iets in van den uil en den valk? 'T Is wel mogelijk, Kruseman, - een mensch is zóó niet of hij wil wel eens iets uitgeven, en bovendien gij valken, wat wildet gij dan dat de uilen met hunne kinderen deden? O, dat Spartanisme omtrent anderen! O, dat laag neêrzien op de manke kinderen van Uwen buurman omdat hij ze niet bij de geboorte gesmoord heeft, of weggeworpen - - hoe heette die rots ook?
Ik heb een bui van opredderen tegenwoordig - - ik heb veel verscheurd - - zeer veel - - ik ben waarlijk een regte Spartaan geweest!
't Prouveert niet voor je ander kroost als je die spruit in het leven liet, zult ge zeggen. Maar dat zult ge zeggen alleen om het bonmot, niet waar?
(de ‘Hemelbruid’)
Want - ik heb (den ‘Eerlooze’) lief als een kind der smarte.
Geen recensent kan, geloof ik, meer fouten aanwijzen dan ik zelf er steeds in gevonden heb. De ontknooping wordt te veel voorzien, Holm is excentriek, Caroline spreekt wat forsch, de Generaal is een gecopieerde ‘oom’ van Lafontaine - het geheel is eene opgewarmde ‘comédie larmoyante’ - - enfin, het kind is mank, kreupel, gebogcheld, rijp voor die rots wier naam ik vergeten ben - -
Dit alles weet ik - - en toch, geef het uit, Kruseman, want nog eens, mij is het een kind der smarte.
En nu het bovendien dat ik afbrak - -
Bovendien zijn er kostbare tranen op dat vuile manuscript gevallen.