Volledige werken. Deel 9. Brieven en dokumenten uit de jaren 1846-1857
(1956)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd[20 juli 1851
| |
Algemeen verslag over de residentie Menado op ulto. 1849 algemeen bestuur.A. a) Inwendige Staat van rust en tevredenheid.Deze is gedurende het jaar 1849 zeer gewenscht geweest, en heeft volkomen beantwoord aan den over het geheel goedigen en onderworpen aard van de bevolking. | |
b) Bevolking. 95.622 zielen.Sub Litt. A wordt overgelegd eene uitvoerige zielsbeschrijving welke zoo nauwkeurig mogelijk is opgemaakt. Het totaal der zielen slechts 95.622 bedragende, is evenwel hooger te beschouwen dan het cijfer van 108.003 zielen welke bij het laatst ingediend verslag van den jare 1829 opgegeven, en wel dewijl daarbij gevoegd was het gesupponeerd getal inwoners der rijkjes langs de Westkust en der opgezetenen van de Sangirsche eilanden; - eene opgave die door den bekenden onwil der kleine vorstjes aldaar om het juist getal hunner onderhoorigen bekend te stellen als geheel fictief te beschouwen is. Het is te veronderstellen dat de bevolking der Minahassa sedert 1829 eenigszins is toegenomen, als moetende zulks een noodwendig gevolg zijn van voortgaande beschaving en allengs toe- | |
[pagina 215]
| |
nemende meerdere zorg van de Hoofden voor het welzijn hunner ondergeschikten. Ook de vaccine zal daarop gunstig gewerkt hebben, doch het gebrek aan volkomen juiste données in eene residentie die nagenoeg geheel verstoken is van Europeesch binnenlandsch bestuur, en waar de hoofden niet gelijk elders bezoldigde ambtenaren zijn maakt het daarstellen van statistieke vergelijking tusschen thans en vroeger illusoir. Onder Litt. B. wordt hierbij overgelegd eene zoo nauwkeurig mogelijk opgemaakte opgave van geboorten en sterfgevallen onder de Inlanders der Minahassa, terwijl de Staat C bevat eene aantooning van Huwelijken die door Christen-Inlanders gesloten zijn. Uit de bevolkingstaat A blijkt voorts dat het Christendom aanmerkelijke vorderingen onder den Alfoer maakt, en het is te voorzien dat ten laatste de geheele bevolking daartoe zal overgaan, waartoe door de te Tondano Kema Tommohon Sonder Amoerang Kumelimbuaij (Amoerang) Tanawanko Langowan gevestigde Zendelingen ijverige pogingen wordt in het werk gesteld. Weelde is om zoo te zeggen tot dusverre eene onbekende zaak, en zelfs bestaat eene laakbare onverschilligheid omtrent werkelijke behoefte die natuurlijkerwijze de ontwikkeling van volksvlijt en industrie in den weg staat. Op die onverschilligheid lijden dan ook meermalen de beste maatregelen tot vermeerdering van welvaart schipbreuk, en wel verre van eenen hefboom te vinden in het elders zoo magtig werkend eigenbelang, moet de inlander der Minahassa nog eerst gewoon worden aan dat belang te denken, er op te letten en er prijs op te stellen. Er wordt te dien aanzien veel goeds verwacht van het met den aanvang des jaars 1852 in te voeren nieuw stelsel van belasting en kultuur, terwijl het te verwachten is dat | |
[pagina 216]
| |
daardoor zal ontwikkeld worden een beter begrip van eigendom, en lust om dien door arbeid te vermeerderen. | |
c) Politie.De uitoefening der politie in deze residentie is quantitatief zeer uitgebreid en zoude voortdurend een geheel ander personeel vorderen dan voor Menado is toegestaan. Qualitatief echter is dezelve zeer onbeduidend, welke beide omstandigheden een natuurlijk gevolg zijn van den kinderlijken aard des inlanders. De kring waarin hij zich lichamelijk en zedelijk beweegt is zoo klein dat hij van belangrijke delicten nagenoeg gewaarborgd is, doch juist diezelfde oorzaak bewerkt dat hij telkens verschil heeft over eene kleinigheid, die evenwel door den magistraat, het oog vestigende op het gewicht dat de klager of beklaagde aan die kleinigheid hecht, met alle nauwkeurigheid en ernst onderzocht moet worden. De politie staan ten dienste de volgende middelen: 7 pions of oppassers, die tevens op het residentiebureau dienst van boodschappers doen; eenige meestal in reparabelen staat verkeerende kleine prauwen (Rorehe's) die aan de bevolking behooren, waarop echter uit gebrek aan fondsen geene vaste bemanning is, en voor welker reparatie etc. in een geheel jaar f125 bij de begrooting is toegestaan. Die vaartuigen kunnen enkel dienen tot het overbrengen van boodschappen, langs de kust, als zijnde dezelve te klein om zich ver in zee te wagen, hetwelk ook door de gewoonlijk nabij zijnde zeeroovers ongeraden is. Drie Korra Korra's toebehoorende aan Z.H. den Sultan van Ternate, en welke sedert onheugelijke jaren door dien vorst ter beschikking der Menadosche kusten verstrekt worden. Onder gehoudenis echter van de zijde des Gouvernements de opvarenden te bezoldigen en van voedsel te voorzien. Die vaartuigen komen den lande 's jaars op ± f 1800 te staan en daarvan wordt zoo weinig nut getrokken dat ik mij genoodzaakt heb gezien op de afschaffing van dien maatregel (en wel tegen inplaats stelling van andere meer voldoende middelen) aan te dringen, waarover naar ik vertrouw Uwe Excellentie door den Heer Gouverneur der Moluksche eilanden zal worden geadieerd. | |
[pagina 217]
| |
De schutterij. Deze bestaat uit drie Compagnien van welke de eerste en tweede te Menado en de andere te Kema, Amoerang, Bolang, Likoepang en Tanawanko is ingedeeld. Dezelve heeft over het algemeen eene goede houding, hetgeen te meer te prijzen is daar ze nagenoeg geheel uit Inlandsche burgers (Christen- en Mahomedaansche) is zamengesteld. Overigens wordt de politie met bovenstaande middelen uitgeoefend ter hoofdplaats door den Resident en in de afdeelingen door de respectieve opzieners, die het verslag hunner verrigtingen daaromtrent periodiek aan den Resident ter goedkeuring aanbieden. Hun is echter het opleggen van eene zwaardere straf dan 12 rottingslagen of acht dagen gevangenis verboden, wordende de zaken die in zulke termen vallen voor den Resident gebragt en door dezen behandeld. Het spreekt van zelf dat door de groote uitgestrektheid der Residentie in vergelijking met het personeel door de politie menigvuldig moet gebruik gemaakt worden van het intermediair der Inlandsche Hoofden die daarin steeds bereidwilligheid, soms bekwaamheid, doch meermalen geheele onbekendheid met onze vormen en begrippen van regt aan den dag leggen. | |
d) Wegen, rivieren en andere middelen van binnenlandsche Communicatie.De rivieren zijn bergstroomen, en met uitzondering dier gedeelten welke in onmiddelijke nabijheid der zee zijn, voor transport te water volkomen ongeschikt. De hoofdwegen die alom door bergpaden vertakt zijn met nabijgelegen negorijen, zijn de volgende. De groote weg van Menado naar Kema 21 palen lang, met vele bruggen. De groote weg van Menado naar Tondano, loopende over het gebergte Impong en voorts langs de hoofdnegorij Tommohon. Deze is almede 21 paal lang en bevat vele zeer groote bruggen die naar mijn inzien als voorbeelden kunnen geciteerd worden van hetgeen bij goeden wil ook zonder de minste wetenschappelijke leiding kan worden voortgebragt. De groote weg van Menado naar Amoerang langs de hoofd- | |
[pagina 218]
| |
negorij Tanawanko, 36 palen lang, loopende over den berg Sapoetan. Deze is gelijk de vorigen in zeer goeden staat met uitzondering van eenige weinige palen in de nabijheid der negorij Tatelie, alwaar zware, zeer moeilijk te removeeren rotsblokken de passage belemmeren. Zoodra mogelijk zal dit beletsel worden opgeheven. De groote weg van Menado naar Likoepang lang 23 palen, in zeer goeden staat. Het net dat door al deze wegen met derzelver ontelbare zijpaden over de Minahassa ligt uitgespreid, biedt de meest mogelijke gelegenheid aan voor eene ongestremde circulatie van personen en goederen, en zal ook geheel voldoende blijven voor eene behoorlijke afvoer van koffij naar de binnenlandsche pakhuizen, zoodra dat product daarheen zal getransporteerd worden. Als middel van transport wordt hoe langer hoe meer (evenwel langzaam) van paarden, en karren gebruik gemaakt; de hoofdzaak is tot nogtoe gebleven de afvoer door menschen. Het is evenwel te verwachten dat bij den afvoer en bloc die later met de binnenlandsche pakhuizen naar de stranden zal plaats hebben, de ondernemingsgeest van dezen of genen zal ontwaken om door gepaste middelen hier aan een einde te maken, hetwelk door invoer van geschikte karren en trekvee waarschijnlijk gelukken zoude. Het heeft niet ontbroken aan aansporingen daartoe van mijne zijde en het is mij dan ook bewust dat daarop regard geslagen is, hetwelk bij de invoering van het nieuwe stelsel nader blijken zal. | |
e) Waterleidingen.In het daarstellen hiervan en de toepassing op de rijstkultuur is de Minahassabewoner verre ten achteren bij den Javaan. De bekwaamheid daarin gaat evenwel vooruit. | |
f) Marktplaatsen.Deze bevinden zich ter Hoofdplaats en te Kema. Hetgeen daar te verkrijgen is bepaalt zich tot Inlandsche consumtie. Van de zuivere passers welker oprigting ik alom heb bevolen, en waarop te beginnen met 1o 1852 rijst en lijwaten zullen worden ter markt gebragt, wordt veel goeds verwacht. | |
[pagina 219]
| |
g) Posterijen.Er is sedert korten tijd eene binnenlandsche posterij opgerigt, deze begint langzamerhand te voorzien in de daarvoor benoodigde inkoop van paarden en andere uitgaven. Vroeger bestond de communicatie door het zenden van dusgenoemde Soeroehans.Ga naar voetnoot* | |
h) Landsgebouwen & Werken.Eene staat daarvan wordt hierbij onder Litt. D. aangeboden, waaruit blijken moge dat er veel ontbreekt. Er bestaat namelijk geen residentiebureau, geen kantoor voor den haven- post- en pakhuismeester, geene civiele gevangenis enz. over welk een en ander hier niet behoeft te worden uitgewijd, daar het naar ik vermeen bij de zending des Ingenieurs Beijerinck herwaarts, onder anderen ook de bedoeling van het Gouvernement was aan dien staat van zaken een einde te maken. | |
i) Kort verslag der Inspectiereizen door den Resident geschied.Ik heb mij terstond na mijne aankomst in de residentie op reis begeven naar Gorontalo van welke uitslag ik ter zijner tijd berigt en voorstellen gediend heb, zijnde voorts een groot gedeelte van het jaar 1849 besteed tot het bezoeken der Minahassa tot het erlangen van alle inlichtingen welke ik tot het zamenstellen mijner rapporten van 20 Januarij 1850 Nos 27 à 31Ga naar voetnoot** | |
B. a) Landbouw.Dit allerbelangrijkst onderwerp zoo uitvoerig behandeld zijnde in de herhaalde berigten van Gouvernements Kommissarissen alhier, meen ik mij van herhalingen te dien aanzien te mogen onthouden, en alleen te moeten aanstippen dat de rijstkultuur in 1849 op de hier gewone wijze heeft plaats gevonden en dat de koffijoogst 8338 5/125 piculs heeft bedragen waarvoor uit 's lands kas een bedrag van f104.225.60 is uitbetaald en voorts dat de door vele particulieren en nagenoeg iedere inlander beoefende kakaokultuur door eene ziekte in den vrucht weinig of niets heeft voortgebragt. | |
[pagina 220]
| |
b) Veeteelt.Gebrek aan données over vorige jaren belet mij den aanwas of afname des veestapels in de Minahassa waar te nemen. Een opgave wordt onder La. E. overgelegd. Over het geheel wordt ook te dien aanzien van het nieuwe stelsel veel goeds verwacht dewijl bij ontwaakte industrie de waarde van draag- en trekvee stijgen zal, en de betrokkene op de gewenschtheid der vermeerdering zal doen acht slaan. Karbouwen zijn in deze residentie slechts te Gorontalo, en het paardenras, hoewel schoone dieren opleverende wordt over het algemeen door den inlander niet naar behooren verzorgd en veredeld. | |
c, d en e.) Visscherij, Nijverheid, handel.Gaarne wenschte ik van deze belangrijke onderwerpen een gunstiger getuigenis te kunnen afleggen dan het geval is. Het smart mij te moeten verklaren dat luiheid, onverschilligheid gevoegd bij de door het klimaat als het ware gewettigde geringe noodzakelijkheid tot inspanning ter verkrijging van het noodige, in vele takken van nijverheid eene slapte doet ontstaan, die hoezeer niet vreemd, - het is hier nimmer beter, meestal erger geweest - evenwel den opmerkzamen toeschouwer naar verandering doen uitzien. Ik verwacht en wensch dit dan ook van het nieuwe stelsel. Wat handel aangaat, dezelve was in 1849 geenszins levendig, en dit baart geene verwondering als men de overvoerdheid in aanmerking neemt waardoor de bevolking in vorige jaren is uitgeput geworden. De winst van den landbouwer is voortdurend in handen van enkelen overgegaan. Eene stagnatie is daarvan het natuurlijk gevolg, en deze zal niet ophouden voor de prijs van het product meer direct en in kleinere deelen gesplitst in handen van de producent geraakt. Ook hieromtrent zijn na al het daarover bereids aangevoerde verdere beschouwingen overbodig. Men verwachte van de toekomst wat de verouderde organisatie van het verledene niet geven konde. Een staat van uit en invoer gedurende 1849 wordt hierbij sub L.F. aangeboden. | |
[pagina 221]
| |
f) Circulatie van geld.Deze is ongestremd. De recepissen zijn alom gewild, schoon evenwel meermalen hier en daar behoefte aan koper is hetwelk dan weder van elders daarheen vloeit en het evenwigt alzoo, zonder agio in stand houdt. | |
g) Bosschen.Het bruikbaar hout begint zich hoe langer hoe meer van de nabuurschap der negorijen, door gedurig kappen te verwijderen. De bosschen bevatten evenwel schatten van kostbare houtsoorten, die evenwel voor het gebruik meestal door den verren afstand en het moeielijk transport, niet zoo snel en gemakkelijk te verkrijgen zijn als wenschelijk ware. | |
C. a) Schoolwezen.Op de Hoofdplaats Menado bevindt zich eene zeer goede althans voldoende school voor kinderen van Europeanen. Wat het Inlandsch schoolwezen aangaat, bestaan er twee soorten van scholen: de zoogenaamde Negorijschool welke door het bestuur zijn (sic) daargesteld en die welke door de zendeling vereeniging zijn opgericht. Beide staan echter onder onmiddellijk toezicht van l.g.m. vereeniging die zich te dien aanzien zeer verdienstelijk maakt. Van Gouvernementswege wordt 's jaarlijks eene som van bijna f2000. - voor bezoldiging van onderwijzers en opleiding daartoe uitgegeven, waarvan nagenoeg een derde gedeelte aan onderwijzers op de Sangirsche eilanden besteed wordt. De invloed van het schoolonderwijs is onbetwistbaar nuttig, indien slechts worde te keer gegaan de al te groote geneigdheid van den Inlander om zoodra hij lezen, schrijven en psalmzingen kan zich te onttrekken aan den zoo noodzakelijken landbouw. | |
b) Inlandsche geestelijkheid.Is onbeduidend en heeft niet de minsten invloed. Een alfoersche priester bezit alleen bij het verrigten van eenige plegtigheden zeker gewigt. Daarna loopt hij als een gewone inlander rond, en is van den zelven noch door kleeding noch door kunde te onderscheiden. | |
[pagina 222]
| |
c en d) Liefdadige gestichten, Godshuizen, Armwezen, bedelarij.Er bestaat hier een Diaconie armfonds dat deszelfs gelden aan de Algemeene rekenkamer verantwoordt, doch naar ik vermeen wordt de hulp van dat Kollegie, dat dan ook trouwens over weinige middelen beschikt, zelden ingeroepen. Hier vinde ter eere van Menado eene opmerking hare plaats die wel waardig is vermeld te worden. Het is deze: dat men weinig plaatsen vinden zal waar vergelijkenderwijze zooveel liefdadigheid heerscht als hier. De voorbeelden daarvan zijn te menigvuldig om aangehaald te worden. Bedelarij bestaat hier dus niet. Als liefdadige inrigting zal weldra kunnen worden aangewezen het gesticht voor melaatschen dat op het eiland Banka nabij Likoepang opgerigt wordt, en zal ook als zoodanig in het verslag over een volgend jaar waarin dat gesticht voltooid wezen zal, eene plaats vinden. | |
e en f) Justitie, regterlijke Politie, regtsbedeeling, misdaden en straffen.In overeenkomst met hetgeen in de § A.c. omtrent den kinderlijken aard des Inlanders gezegd is, moge almede dienen de opmerking dat capitale misdaden hoogst zeldzaam zijn, en dan nog meestal getuigen meer van eene kinderachtige verdwaasdheid dan wel verdorvenheid des gemoeds. Het is waar dat er van eene overigens gewenschte verhoogde beschaving almede verhooging van het cijfer der te behandelen Criminele zaken te verwachten is, zijnde in het jaar 1849 slechts vier zulke zaken behandeld geworden. Die behandeling geschiedt voor den Land- of Minahassaraad welk Kollegie hare vonnissen voorzooverre dezelve condemnatie voor meer dan één jaar dwangarbeid bevatten, ter revisie aanbiedt aan den Raad van Justitie te Ternate. Ten aanzien der al of niet toereikendheid der straffen is mijn gevoelen dat de thans nog vigerende bepalingen op het strafregt voor deze residentie te streng, doch dat de maxima der door den Magistraat op te leggen policiestraffen te laag gesteld zijn, welk gevoelen door mij in het ter zake dienend rapport aan de Com- | |
[pagina 223]
| |
missie ingesteld bij besluit dd. 30 Junij 1848 No. 1b is uiteengezet geworden. | |
g) Gevangenissen.Reeds onder de rubriek Landsgebouwen is van de ontstentenis eener gevangenis melding gemaakt. In dat gebrek wordt zoo goed mogelijk voorzien door gebruik te maken van een steenen gebouwtje in het fort dat evenwel reeds voor jaren aan het militair Departement had moeten worden overgegeven gelijk trouwens al de localen die nog daarin thans door het Civiel Departement gebezigd worden (als een locaal voor rijst, een voor geldkamer, een voor ijzerpakhuis, een voor het bureau van den haven- post- en pakhuismeester) doch welke overgave nimmer heeft kunnen plaats vinden omdat er nergens andere localen bestonden waarin de bedoelde opsluiting, berging of andere wijze van gebruik konden worden overgebragt. Ook daarin had ik vermeend dat door den Ingénieur Beijerinck zoude worden voorzien. Overigens wordt tot voorloopig arrest van beschuldigden, of wel tot het straffen van geringe vergrijpen gebruik gemaakt van een bamboezen bijgebouwtje op het erf van het gehuurde residentiehuis. Het behoeft niet gezegd dat deze regelingen zijn bij gebrek aan beter, en dat voorziening in een en ander wenschelijk ware. | |
h, i en k) Kettinggangers, bannelingen, personen onder opzigt der policie.Op ultimo 1849 bevonden zich in deze residentie 37 kettinggangers. Later is het Gouvernement verzocht geworden dat getal met een vijftigtal te verhoogen, en wel ten einde bij de invoering van het nieuwe stelsel, hoofdzakelijk tendeerende om elken inlander het genot van eigen arbeid te doen smaken, en waardoor dus alle arbeid die vroeger oudergewoonte voor niet verrigt werd, zal moeten betaald worden, eenige verligting van uitgaven door het Gouvernement teweeg te brengen voor dusdanige werkzaamheden als gevoegelijk aan gecondemneerden kan worden opgedragen, als het schoon houden der Gouvernementswegen op de hoofdplaatsen e.d. | |
[pagina 224]
| |
Onder de Staatsgevangenen van eenig belang komen voor de Javaansche Pangerangs Soeria Ningrat en Rongo, benevens de gewezen aanhanger van Diepoe Negoro, Kiay Modjo welke laatste evenwel in den loop des jaars 1849 overleden is. | |
l) Slaven Registers.Deze worden overeenkomstig de voorschriften gehouden, en beantwoorden aan het doel. | |
D. Geneeskundige dienst, Koepokinenting en Hospitalen.De Civiele geneeskundige dienst wordt waargenomen door een officier van Gezondheid 2e kl. tevens Civiel Geneesheer en opziener der vaccine. Deze resideert ter hoofdplaats en verwijdert zich van daar slechts twee malen 's jaars ter inspectie der vaccine, - zoodat het geheele overige gedeelte der Residentie zonder geneeskundige hulp is, en zich met dusgenaamde Doekoens moet behelpen. Op de hoofdplaats bevindt zich eene militaire Infirmerie waarin tevens behoeftige Civiele personen worden opgenomen. De inenting der koepokstof vindt geene tegenkanting. Een staat van de in 1849 ingeënte kinderen wordt onder La. G. overgelegd. | |
Personeel der ambtenaren.A a/c. Gedrag, bekwaamheid en bezoldiging.Den Resident zijn toegevoegd een Secretaris, tevens vendumeester enz. op een tractement van f400. - 's maands. Klerken op het residentiekantoor gezamenlijk eene bezoldiging genietende van f240. - 's maands. Drie binnenlandsche opzieners, nagenoeg de functie verrigtende van Assist. Residenten op f78. - 's m. Een pakhuismeester op ‘200’ en voorts de Civiel gezaghebber te Gorontalo, welke betrekking vroeger door eenen Assistent Resident werd bekleed op f300. -. Wat gedrag en bekwaamheid der ambtenaren aangaat [is het mij aangenaam Uwe Excellentie daaromtrent in het algemeen de beste getuigenis te kunnen geven, dat den (sic) Secretaris | |
[pagina 225]
| |
Douwes Dekker in het bijzonder zich door geschiktheid voor zijne betrekking, kunde en ijver op het voordeeligst onderscheidt, en ik het mij ten pligt beschouw, hem als zoodanig bij Uwe Excellentie kenbaar te maken en bij voorkomende gelegenheid dringend tot bevordering aan te bevelen, zijnde hij mijns inziens voor elke hoogere betrekking geschikt.]Ga naar voetnoot* | |
Inlandsche ambtenaren.B a/c. Gevolgzaamheid, vertrouwen bij hunne minderen. IJver in de volbrenging hunner verpligtingen.Ga naar voetnoot**Eigenlijk zoude ik kunnen volstaan met de verklaring dat hier geene Inlandsche ambtenaren zijn. De hoofden toch der Minahassa en de radja's der omliggende rijkjes zijn onbezoldigde personen die jure tegenover het Gouvernement nog geheel het standpunt hebben van, - wel is waar nederige - doch steeds onafhankelijke bondgenooten, die alleen tot onderdanigheid verpligt zijn uit hoofde der door hen eigenwillig aangegane overeenkomsten. Facto echter is hunne positie geheel die van ondergeschikten, en in hun eigen belang zoude het welligt nuttig zijn door het toekennen van billijke bezoldigingen hen ook regtens (althans de hoofden in de eigenlijke Minahassa) tot ambtenaren, dienaren van den staat te maken. In het algemeen is het getal der hoofden eer te groot dan te gering, en met weinige uitzonderingen de graad van vertrouwen bij hunnen minderen, en hunne ijver, - dit laatste vooral in verband beschouwd met hunne dubbelzinnige positie - voldoende.
Ik mag niet voorbij gaan tenslotte op te merken dat ik de eer zoude gehad hebben Uwer Excellentie een meer uitvoerig verslag aan te bieden indien niet de gedurende dit jaar geheerscht hebbende koortsen waardoor ik zelf, de secretaris en nagenoeg | |
[pagina 226]
| |
het geheele personeel van het residentiebureau bijna voortdurend is aangetast geweest, mij hiervan hadden verhinderd. Ook wenschte ik in verband met de menigvuldige uitvoerige rapporten deze Residentie betreffende, welke Uwer Excellentie in de laatste jaren onder anderen door de kommissarissen Francis en Weddik zijn aangeboden, een meer bevattend verslag gaarne uittestellen tot na de invoering van het nieuwe stelsel, dewijl inderdaad door het énerverend oud-Compagnie-stelsel dat thans nog vigeert, elke vooruitgang zoodanig wordt belemmerd, dat het laatstingediend verslag van 1829, met weinige veranderingen nog nagenoeg de juiste schets der Residentie aanbiedt. De Resident S. Menado 20 Julij 1851. |
|